Edith kocht poppen en speelgoed voor haar en bleef als ze ermee speelde steeds bij haar in de buurt, alsof dat haar plicht was. Ze gaf haar op voor pianoles en zat naast haar op de pianobank als ze oefende. Bij de geringste aanleiding gaf ze kleine feestjes voor haar, bijgewoond door kinderen uit de buurt, die in hun stijve, formele kleren wraakzuchtig en weerspannig waren. En ze hield strikt toezicht op het lezen en het huiswerk van haar dochter en stond haar niet toe er op een ander tijdstip aan te werken dan zij ervoor had gereserveerd.
Nu waren het de moeders uit de buurt die bij Edith op bezoek gingen. Ze kwamen ’s ochtends, dronken koffie en spraken met elkaar, terwijl hun kinderen naar school waren. ’s Middags namen ze hun kinderen mee, keken in de grote woonkamer toe als ze spelletjes deden en spraken zonder enig doel met elkaar, boven alle herrie van de spelletjes en het rennen uit.
Op dit soort middagen zat Stoner meestal in zijn studeerkamer, waar hij kon horen wat de moeders zeiden als ze in de woonkamer boven de kinderstemmen uit luid aan het kletsen waren.
Op een keer, tijdens een korte rust in het lawaai, hoorde hij Edith zeggen: ‘Arme Grace. Ze is zo dol op haar vader, maar hij kan zo weinig tijd aan haar besteden. Zijn werk, weet je, en hij is aan een nieuw boek begonnen...’
Verbaasd keek hij naar zijn handen, waarmee hij een boek vasthield, die bijna uit zichzelf begonnen te trillen. Het trillen hield een poosje aan, totdat hij zijn handen weer onder controle kreeg door ze diep in zijn zakken te stoppen, tot een vuist te ballen en ze daar te houden.
Hij zag zijn dochter nog zelden. Met z’n drieën aten ze hun maaltijd samen, maar soms durfde hij nauwelijks met haar te praten, want als hij dat deed, en Grace hem antwoordde, wist Edith altijd wel iets te bedenken wat er aan Grace’ tafelmanieren mankeerde, of aan de manier waarop ze op haar stoel zat, en sprak ze zo bijtend dat haar dochter gedurende de rest van de maaltijd stil en neerslachtig bleef zitten.
Het slanke lichaam van Grace werd dunner. Edith moest er stilletjes om lachen dat ze ‘opgroeide en niet uitgroeide’. In haar ogen verscheen een oplettende blik, bijna alsof ze op haar hoede was. Haar gezichtsuitdrukking, ooit kalm en sereen, was nu enigszins stuurs aan het ene uiterste, of blij en levendig op het randje van hysterie aan het andere. Ze glimlachte nauwelijks meer, al lachte ze veel. En als ze glimlachte, was het alsof haar gezicht betrok. Op een keer, terwijl Edith boven was, kwamen William en zijn dochter elkaar in de woonkamer tegen. Grace glimlachte verlegen naar hem, en onwillekeurig knielde hij neer op de vloer en omarmde haar. Hij voelde haar lichaam verstijven en hij zag verwarring en angst op haar gezicht. Hij ging voorzichtig weer staan, zei iets onbeduidends en trok zich terug in zijn studeerkamer.
De ochtend erna bleef hij aan de ontbijttafel zitten tot Grace naar school was vertrokken, ook al wist hij dat hij te laat zou komen voor zijn om negen uur beginnende college. Nadat ze Grace had uitgelaten, keerde Edith niet terug naar de eetkamer, en hij wist dat ze hem meed. Hij liep de woonkamer in, waar zijn vrouw met een kop koffie en een sigaret op het puntje van de bank zat.
Zonder inleiding zei William: ‘Edith, het bevalt me niet wat er met Grace gebeurt.’
Meteen, alsof ze op een cue reageerde, zei ze: ‘Wat bedoel je?’
Hij nam plaats op het andere eind van de bank, ver bij Edith vandaan. Er daalde een gevoel van hulpeloosheid over hem neer. ‘Je weet wel wat ik bedoel,’ zei hij vermoeid. ‘Doe een beetje rustig aan met haar. Zit haar niet zo op de nek.’
Edith drukte haar sigaret uit op haar schoteltje. ‘Grace is nog nooit zo gelukkig geweest. Nu heeft ze vrienden, iets om te doen. Ik weet dat je te druk bent om dat soort dingen te zien, maar... je hebt vast wel gezien hoeveel vlotter ze de laatste tijd is. En ze lacht. Vroeger lachte ze nooit. Bijna nooit.’
Met stille verbazing keek William haar aan. ‘Dat meen je, toch?’
‘Natuurlijk,’ zei Edith. ‘Ik ben haar moeder.’
En ze meende het werkelijk, besefte Stoner. Hij schudde zijn hoofd.
‘Ik heb het mezelf nooit willen toegeven,’ zei hij min of meer kalm, ‘maar je haat mij echt, hè Edith?’
‘Wat?’ De verbazing in haar stem klonk oprecht. ‘O, Willy!’ Ze lachte luid en spontaan. ‘Doe niet zo mal. Natuurlijk niet. Je bent mijn echtgenoot.’
‘Je moet het kind niet ergens voor gebruiken.’ Hij slaagde er niet in om het trillen van zijn stem te onderdrukken. ‘Dat hoeft niet meer, dat weet je. Al het andere kan. Maar als je Grace blijft gebruiken, dan zal ik...’ Hij maakte zijn zin niet af.
Na een korte stilte zei Edith: ‘Dan zul je wat?’ Ze sprak kalm en zonder stemverheffing. ‘Het enige wat je zou kunnen doen is bij me weggaan, en dat zou je nooit doen. Dat weten we allebei.’