‘Grace, lieverd,’ zei ze met een stem die op William gespannen en koel overkwam, ‘heb je je mama gemist? Dacht je dat ze nooit meer zou terugkomen?’
Grace kuste haar moeder op de wang en keek haar ernstig aan. ‘Je ziet er anders uit,’ zei ze.
Edith lachte en ging staan. Ze draaide met haar handen boven haar hoofd rond. ‘Ik heb een nieuwe jurk, nieuwe schoenen en een nieuw kapsel. Vind je het mooi?’
Grace knikte aarzelend. ‘Je ziet er anders uit,’ zei ze weer.
De lach van Edith verbreedde zich. Op een van haar tanden zat een bleke vlek lippenstift. Ze keek William aan en vroeg: ‘Zie ik er anders uit?’
‘Ja,’ zei William. ‘Heel charmant. Heel knap.’
Ze lachte naar hem en schudde haar hoofd. ‘Arme Willy,’ zei ze. Toen keek ze haar dochter weer aan. ‘Ik ben veranderd, denk ik,’ zei ze tegen haar. ‘Dat denk ik echt.’
Maar William wist dat ze het tegen hem had. En op een of andere manier wist hij op dat moment ook dat Edith, zonder dat ze dat zo bedoeld of begrepen had, zonder het zelf te weten, hem weer de oorlog verklaarde.
VIII
De verklaring maakte deel uit van de verandering die Edith had ingezet in de weken die ze na de dood van haar vader ‘thuis’ in St. Louis had doorgebracht. En deze werd versterkt, uiteindelijk benadrukt en van doel en wreedheden voorzien, door die andere verandering die inzette en die zich langzaam verder ontwikkelde toen William Stoner ontdekte dat hij een goede leraar zou kunnen worden.
Edith was opvallend onaangedaan geweest door de begrafenis van haar vader. Tijdens de uitgebreide ceremonies zat ze rechtop en keek streng voor zich uit, en haar gezichtsuitdrukking veranderde niet toen ze langs het lichaam van haar vader was gelopen, dat luisterrijk en vlezig in de sierlijke doodskist lag. Maar op de begraafplaats, toen de doodskist in de smalle door kunstgras verhulde kuil zakte, boog ze haar uitdrukkingsloze gezicht voorover in haar handen en keek niet meer op tot iemand haar op haar schouder tikte.
Na de begrafenis bracht ze verscheidene dagen in haar oude kamer door, de kamer waarin ze was opgegroeid. Haar moeder zag ze alleen bij het ontbijt en bij het avondeten. Bezoekers meenden dat ze zich in haar verdriet had teruggetrokken. ‘Ze waren erg intiem met elkaar,’ zei de moeder van Edith geheimzinnig. ‘Veel intiemer dan het leek.’
Maar in die kamer liep Edith rond alsof ze er voor het eerst was, ongedwongen, terwijl ze de muren en ramen aanraakte, voelde hoe stevig ze waren. Ze had een koffer met haar kinderspullen van de vliering gehaald. Ze doorzocht haar bureauladen, die meer dan tien jaar niet waren geopend. Met een verward gevoel van vrijheid, alsof ze alle tijd van de wereld had, ging ze haar spullen langs, streelde ze, bekeek ze van alle kanten, onderwierp ze bijna op rituele wijze aan een onderzoek. Toen ze een brief tegenkwam die ze als kind had ontvangen, las ze die van begin tot eind door alsof het de eerste keer was. Toen ze een vergeten pop tegenkwam, glimlachte ze ernaar en liefkoosde ze de bleke oranjegele wangetjes alsof ze weer een kind was dat een cadeautje had gekregen.
Ten slotte verdeelde ze al haar kinderspullen in twee keurige stapels. Een ervan bestond uit speelgoed en snuisterijen die ze voor zichzelf had gekocht, geheime foto’s en brieven van schoolvriendinnen, cadeaus die ze eens van verre familieleden had gekregen. De andere stapel bestond uit de spullen die haar vader haar had gegeven en de spullen waarmee hij direct of indirect te maken had. Aan deze laatste stapel schonk ze aandacht. Systematisch, uitdrukkingsloos, zonder angst of vreugde, pakte ze de voorwerpen, een voor een, en vernielde ze. De brieven en kleren, de vulling van de poppen, de speldenkussens en foto’s, verbrandde ze in de open haard. De hoofden van aardewerk en porselein, de handen, armen en voeten van de poppen stampte ze op de haardstede tot poeder fijn. En wat na het verbranden en fijnstampen overbleef, veegde ze op een hoopje en spoelde ze in de naast haar kamer gelegen badkamer door het toilet.
Toen de klus geklaard was – toen er geen rook meer in de kamer hing, de haard geveegd was, de paar overgebleven bezittingen weer in een kast of in de laden lagen – ging Edith Stoner-Bostwick aan haar kleine kaptafel zitten en bekeek zichzelf in de spiegel, waarvan de zilveren achterkant losliet en vlekkerig was, zodat haar spiegelbeeld niet goed werd gereflecteerd, of helemaal niet werd gereflecteerd, waardoor haar gezicht er merkwaardig onvolledig uitzag. Ze was dertig jaar oud. De jeugdige gloed begon uit haar haren te verdwijnen, rond haar ogen verschenen dunne lijntjes, en haar gezichtshuid zat nu strakker om haar geprononceerde jukbeenderen. Ze knikte het beeld in de spiegel toe, stond met een ruk op, en liep naar beneden, waar ze voor het eerst in vele dagen vrolijk en bijna vertrouwelijk met haar moeder sprak.