Home>>read Stoner free online

Stoner(38)

By:John Williams


Aldus, ondanks de geregeld voorkomende stress over schulden en armoede, waren de volgende jaren gelukkig, en hij leefde zo ongeveer zoals hij zich had voorgesteld toen hij als jonge leerling op de middelbare school zat en toen hij pasgetrouwd was. Edith maakte niet zo’n groot deel uit van zijn leven als hij eens had gehoopt. In feite leken ze in een langdurig bestand verzeild te zijn geraakt dat veel weg had van een impasse. Ze brachten een groot deel van hun leven onafhankelijk van elkaar door. Edith zorgde dat het huis, waar zelden bezoekers kwamen, in perfecte staat verkeerde. Als ze niet aan het vegen, afstoffen, wassen of boenen was, zat ze in haar kamer en leek daar tevreden mee te zijn. Nooit kwam ze in de studeerkamer van William. Het leek alsof die voor haar niet bestond.

Nog altijd nam William het grootste deel van de verzorging van hun dochter op zich. ’s Middags, als hij van de universiteit thuiskwam, haalde hij Grace uit de slaapkamer op de eerste verdieping die hij tot kinderkamer had omgebouwd, en liet haar terwijl hij werkte in zijn studeerkamer spelen. Ze speelde stil en tevreden op de vloer, had voldoende aan zichzelf. Nu en dan sprak William haar aan, en dan stopte ze even en keek hem met een trage ernst en vreugde aan.

Soms vroeg hij studenten langs te komen voor overleg en een gesprek. Op een kleine kookplaat naast zijn bureau zette hij thee voor hen en hij voelde een onhandige genegenheid voor hen, terwijl ze ongemakkelijk op hun stoel zaten, opmerkingen over zijn bibliotheek maakten en hem met de schoonheid van zijn dochter complimenteerden. Hij verontschuldigde zich voor de afwezigheid van zijn vrouw en vertelde over haar ziekte, tot hij zich realiseerde dat die herhaalde verontschuldigingen haar afwezigheid benadrukten en niet zozeer verantwoordden. Hij zweeg er voortaan over en hoopte dat zijn stilzwijgen minder blamerend was dan zijn uitleg.

Op de afwezigheid van Edith na was zijn leven bijna zoals hij wilde dat het zou zijn. Hij studeerde en schreef als hij geen colleges voorbereidde, tentamens nakeek of scripties las. Op termijn hoopte hij naam te maken als wetenschapper en docent. Van zijn eerste boek had hij voorzichtige en bescheiden verwachtingen gehad, en dat was terecht geweest. Een recensent had het ‘alledaags’ genoemd en een ander ‘een deskundig overzicht’. Aanvankelijk was hij erg trots op het boek geweest. Hij had het in zijn handen gehouden, het eenvoudige omslag liefkozend gestreeld en het doorgebladerd. Het deed teer en levend aan, als een kind. Hij had het gedrukte exemplaar herlezen, enigszins verbaasd dat het beter noch slechter was dan hij had gedacht dat het zou zijn. Na een poosje kreeg hij er genoeg van. Maar nooit dacht hij aan het boek en aan zijn auteurschap zonder een gevoel van verbazing en ongeloof over zijn eigen vermetelheid en de verantwoordelijkheid die hij op zich had genomen.





VII





Op een avond in het voorjaar van 1927 kwam William Stoner laat thuis. In de warme vochtige lucht vermengden zich de geuren van ontluikende bloemen. In de schaduwen tjirpten krekels. In de verte wierp een eenzame auto stof op en doorbrak de stilte met een luid, uitdagend geratel. Hij liep langzaam, bevangen door de slaperigheid van een nieuw seizoen, vol verbazing over de knopjes die in de luwte van struiken en bomen oplichtten.

Toen hij het huis binnenliep, bevond Edith zich aan de andere kant van de woonkamer. Met de hoorn van een telefoon aan haar oor keek ze hem aan.

‘Je bent laat,’ zei ze.

‘Ja,’ zei hij vriendelijk. ‘We hadden mondelinge examens voor masterstudenten.’

Ze gaf hem de hoorn. ‘Het is voor jou, ze bellen van ver. De hele middag heeft iemand geprobeerd je te bereiken. Ik heb hem gezegd dat je op de universiteit was, maar ze hebben elk uur gebeld.’

William nam de hoorn aan en sprak in het mondstuk. Niemand reageerde. ‘Hallo,’ zei hij nogmaals.

De zwakke vreemde stem van een man gaf antwoord.

‘Met Bill Stoner?’

‘Ja, met wie spreek ik?’

‘U kent me niet. Ik was in de buurt en uw moeder vroeg me te bellen. Dat heb ik de hele middag geprobeerd.’

‘Ja,’ zei Stoner. De hand waarmee hij het mondstuk vasthield trilde. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Uw vader,’ zei de stem. ‘Ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen.’

De droge, laconieke, schrik aanjagende stem vertelde verder en William Stoner luisterde er flauwtjes naar, alsof hij buiten de hoorn die hij bij zijn oor hield niet bestond. Wat hij hoorde betrof zijn vader. Die had zich bijna de hele week niet lekker gevoeld. En omdat zijn boerenknecht in zijn eentje niet in staat was geweest het ploegen en beplanten bij te houden, was hij ’s ochtends vroeg, ondanks hoge koorts, met de aanplant begonnen. Zijn knecht had hem halverwege de ochtend gevonden, met zijn gezicht op de ruwe akker, bewusteloos. Hij had hem naar huis gedragen, in bed gelegd, en had een dokter gehaald. Maar rond het middaguur was hij dood.