Na afloop van de maaltijd haalde Finch de bruine papieren zak uit de ijskast, waar hij hem eerder om af te koelen had neergelegd, en pakte er enkele donkerbruine flessen uit. Het was een eigen brouwsel dat hij in het diepste geheim in een kast in zijn vrijgezellenappartement had gemaakt.
‘Geen ruimte meer voor mijn kleren,’ zei hij, ‘maar een man moet zijn prioriteiten kennen.’
Voorzichtig, met samengeknepen ogen, terwijl het licht op zijn blanke huid en dunner wordende blonde haar viel, schonk hij als een chemicus die een bijzondere substantie afmeet, het bier uit de flessen in de glazen.
‘Met dit spul moet je voorzichtig zijn,’ zei hij. ‘Er ligt veel bezinksel op de bodem en als je het te snel uitschenkt, komt het in het glas.’
Ze dronken elk een glas bier en complimenteerden Finch met de smaak. Het was, inderdaad, opvallend goed, droog en licht, en goed van kleur. Zelfs Edith dronk haar glas leeg en nam er nog een.
Ze werden een beetje aangeschoten, lachten vaag en sentimenteel. Ze bekeken elkaar met een andere blik.
Terwijl hij zijn glas tegen het licht hield, zei Stoner: ‘Ik vraag me af wat Dave van dit bier gevonden zou hebben.’
‘Dave?’ vroeg Finch.
‘Dave Masters. Weet je nog hoezeer hij van bier hield?’
‘Dave Masters,’ zei Finch. ‘Die goeie ouwe Dave. Wat is dat verdomde jammer.’
‘Masters,’ zei Edith. Ze glimlachte verward. ‘Was dat niet een vriend van jullie die in de oorlog is omgekomen?’
‘Ja,’ zei Stoner. ‘Die, ja.’ De oude droefheid kwam over hem, maar hij keek Edith glimlachend aan.
‘Die goeie ouwe Dave,’ zei Finch. ‘Edie, jouw echtgenoot, Dave en ik hebben er samen heel wat achterovergeslagen – lang voordat hij jou leerde kennen natuurlijk. Die goeie ouwe Dave...’
Ze lachten bij de herinnering aan David Masters.
‘Waren jullie goed met hem bevriend?’ vroeg Edith.
Stoner knikte. ‘Het was een goede vriend.’
‘Château-Thierry.’ Finch dronk zijn glas leeg. ‘Een oorlog is afschuwelijk.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Maar die ouwe Dave. Wie weet zit hij ons wel ergens uit te lachen. Hij zal vast geen medelijden met zichzelf hebben. Ik vraag me af of hij ooit iets van Frankrijk gezien heeft.’
‘Ik weet het niet,’ zei Stoner. ‘Hij is vlak na aankomst gedood.’
‘Het zou zonde zijn als hij er niets van gezien had. Ik heb altijd gedacht dat dat een van de voornaamste redenen was dat hij dienst nam: om iets van Europa te zien.’
‘Europa,’ zei Edith stellig.
‘Ja,’ zei Finch. ‘Die ouwe David wilde niet al te veel, maar voor zijn dood wilde hij Europa zien.’
‘Ik had ook naar Europa zullen gaan,’ zei Edith. Ze glimlachte, en haar ogen glommen hulpeloos. ‘Weet je nog, Willy? Ik zou er vlak voordat we gingen trouwen met mijn tante Emma naartoe. Weet je nog?’
‘Dat weet ik nog,’ zei Stoner.
Edith lachte zuur en schudde haar hoofd, alsof ze zich verbaasde. ‘Het lijkt zo lang geleden, maar dat is helemaal niet zo. Hoe lang is dat nu geleden, Willy?’
‘Edith...’ zei Stoner.
‘Even zien... We zouden in april gaan. En dan een jaar lang. En nu is het mei. Ik zou nu in...’ Plotseling stonden de tranen in haar ogen, ook al glimlachte ze nog terwijl ze in de verte staarde. ‘Dat zal er wel nooit meer van komen, vermoed ik. Tante Emma zal niet lang meer leven en ik zal nooit in de gelegenheid zijn...’
Toen, met nog altijd een glimlach om haar lippen en met tranen in haar ogen, begon ze te snikken. Stoner en Finch gingen staan.
‘Edith,’ zei Stoner hulpeloos.
‘O, laat me met rust!’ In een merkwaardige draaiende beweging kwam ze overeind en ging staan, met haar ogen dicht en haar handen op haar heupen. ‘Laat me met rust allemaal!’ En ze draaide zich om, stommelde de slaapkamer in en sloeg de deur achter zich dicht.
Even zei niemand iets en luisterden ze naar Ediths gedempte snikken. Waarna Stoner zei: ‘Jullie zullen het haar moeten vergeven. Ze is moe en voelt zich niet zo goed. De inspanningen...’
‘Natuurlijk, ik weet er alles van, Bill.’ Finch lachte hol. ‘Vrouwen en zo. Ik denk dat ik er binnenkort zelf ook aan zal moeten wennen.’ Hij keek naar Caroline, lachte nogmaals en zei zacht: ‘Nou, ik denk dat we Edie nu maar niet moeten storen. Bedank haar maar namens ons, zeg haar dat we heerlijk hebben gegeten, en als wij onze woning hebben betrokken, moeten jullie met z’n tweeën maar eens langskomen.’
‘Dank je wel, Gordon,’ zei Stoner. ‘Ik zal het doorgeven.’
‘En maak je niet druk,’ zei Finch. Hij stompte Stoner op zijn arm. ‘Dit soort dingen gebeurt nu eenmaal.’