Home>>read Stoner free online

Stoner(2)

By:John Williams


‘Vier jaar,’ zei William. ‘Wat kost dat?’

‘Voor kost en inwoning zou je kunnen werken,’ zei vader. ‘Vlak buiten Columbia woont een volle neef van je moeder. Boeken en dergelijke zouden er zijn. Ik zou je twee, drie dollar per maand kunnen sturen.’

William legde zijn handen op het tafelkleed, dat onder het lamplicht dof glansde. Hij was nog nooit verder van huis geweest dan Booneville, vijfentwintig kilometer verderop. Hij slikte om zijn stem onder controle te houden.

‘Denk je dat je het hier helemaal in je eentje redt?’ vroeg hij.

‘Je moeder en ik redden ons wel. Ik zou de bovenste twintig met tarwe kunnen inzaaien. Dat scheelt handwerk.’

William keek zijn moeder aan. ‘Mam?’ vroeg hij.

‘Je doet wat je vader je zegt,’ zei ze toonloos.

‘Willen jullie echt dat ik ga?’ vroeg hij, alsof hij half en half een ontkennend antwoord hoopte te horen. ‘Willen jullie dat echt?’

Zijn vader verplaatste zijn gewicht op de stoel. Hij keek naar zijn dikke, eeltige vingers, met kloven waarin het stof zo diep zat dat het niet kon worden weggewassen. Hij vouwde zijn vingers samen en hield ze boven de tafel, bijna alsof hij aan het bidden was.

‘Wat ik aan onderwijs heb gehad, mag geen naam hebben,’ zei hij, kijkend naar zijn handen. ‘Ik begon na de zesde klas op een boerderij te werken. Als jongeling wilde ik niks van een opleiding weten. Maar nu ben ik daar niet meer zo zeker van. Het lijkt wel alsof het land elk jaar droger wordt en moeilijker te bewerken; het is niet meer zo vruchtbaar als toen ik jong was. Volgens de districtsagent hebben ze nieuwe ideeën, methoden die ze je aan de universiteit bijbrengen. Misschien heeft hij gelijk. Soms, als ik op het land ben, denk ik...’ Hij zweeg even. Zijn vingers spanden zich aan en zijn gesloten handen vielen op de tafel neer. ‘Denk ik...’ Hij keek fronsend naar zijn handen en schudde zijn hoofd. ‘Komend najaar ga jij naar de universiteit. Je moeder en ik zullen ons wel redden.’

Het was de langste toespraak die hij zijn vader ooit had horen uitspreken. Dat najaar ging hij naar Columbia en schreef zich in voor het eerste jaar van de landbouwhogeschool.



Hij kwam naar Columbia met een nieuw zwart kamgaren pak, uit de catalogus van Sears & Roebuck en betaald met het spaargeld van zijn moeder, een versleten overjas die van zijn vader was geweest, een blauwe wollen broek die hij een keer per maand naar de methodistenkerk in Booneville had gedragen, twee witte overhemden, twee stel schone werkkleren en vijfentwintig dollar cash, die zijn vader als voorschot op de tarweoogst van de komende herfst van een buurman had geleend. Nadat zijn vader en moeder hem vroeg in de ochtend met hun door een ezel getrokken boerenkar hadden weggebracht, begon hij vanaf Booneville aan de wandeltocht.

Het was een warme herfstdag en de weg van Booneville naar Columbia was stoffig. Na bijna een uur wandelen kwam er een vrachtkar naast hem rijden, en de voerman vroeg hem of hij een lift wilde. Hij knikte en klom op de stoel van de kar. Zijn wollen broek was tot zijn knieën rood van het stof, en op plekken waar het stof van de weg zich met zijn zweet had vermengd, zat zijn door zon en wind gebruinde gezicht onder het vuil. Tijdens de lange rit bleef hij zijn broek met zijn onbeholpen handen schoonvegen en zijn vingers door zijn recht overeind staande zanderige haren halen, die maar niet plat op zijn hoofd wilden blijven liggen.

Tegen het eind van de middag kwamen ze in Columbia aan. De voerman liet Stoner in de buitenwijken van de stad afstappen en wees op een groep gebouwen in de schaduw van grote iepen. ‘Dat is jouw universiteit,’ zei hij. ‘Daar zul je naar school gaan.’

Nadat de man was weggereden, bleef Stoner minutenlang naar het gebouwencomplex staan staren. Zoiets imposants had hij nog nooit gezien. Vanaf een weids groen veld, onderbroken door stenen muren en kleine lapjes tuin, strekten zich de gebouwen van rode baksteen naar boven uit. Onder zijn ontzag werd hij plotseling een geborgenheid en kalmte gewaar zoals hij nog niet eerder had meegemaakt. Hoewel het laat was, wandelde hij vele minuten langs de randen van de campus, alleen om te kijken, alsof hij het recht niet had om naar binnen te gaan.

Het was bijna donker toen hij een voorbijganger vroeg in welke richting Ashland Gravel lag, de weg die hem naar de boerderij van Jim Foote zou leiden, de neef van zijn moeder voor wie hij zou werken. En het was al donker toen hij bij het witte twee verdiepingen hoge houten huis kwam waar hij zou wonen. Hij had de Footes niet eerder gezien, en het voelde vreemd aan om hen zo laat te benaderen.

Ze begroetten hem met een knik en namen hem zorgvuldig op. Na een ogenblik, waarin Stoner onbeholpen in de deuropening bleef staan, gebaarde Jim Foote hem in de kleine halfduistere woonkamer te komen, volgepropt met meubels en snuisterijen op mat glanzende tafels. Hij ging niet zitten.