‘Dat is het natuurlijk niet,’ zei Sloane. Toen schoof hij onrustig heen en weer, en draaide zich van Stoner af. ‘Ik ga u niet vertellen wat u moet doen. Ik zeg alleen dit: het is uw eigen keuze. Er zal een militaire dienstplicht zijn. Maar daar kunt u van worden uitgezonderd, als u dat wilt. Het is toch niet zo dat u niet durft, toch?’
‘Nee, meneer,’ zei Stoner. ‘Dat geloof ik niet.’
‘Dan is de keuze aan u, en die zult u zelf moeten maken. Het behoeft geen betoog dat als u besluit in dienst te gaan, u bij terugkeer weer in uw huidige functie aan de slag kunt. Als u besluit niet in dienst te gaan, kunt u hier blijven werken, maar uiteraard zult u geen speciale voordelen genieten. Wellicht zult u er nadelen van ondervinden, nu of in de toekomst.’
‘Dat begrijp ik,’ zei Stoner.
Er viel een lange stilte, en Stoner besloot uiteindelijk dat Sloane klaar met hem was. Maar net toen hij ging staan om te vertrekken, nam Sloane weer het woord.
‘Vergeet niet wat u bent,’ zei hij langzaam, ‘en wat u zou willen worden, en het belang van wat u aan het doen bent. Sommige oorlogen, nederlagen en overwinningen van de mens zijn niet militair en belanden niet in de annalen van de geschiedenis. Hou dat in gedachten als u een beslissing probeert te nemen.’
Twee dagen lang gaf Stoner geen les en sprak met niemand die hij kende. Hij bleef in zijn kleine kamer, worstelend met zijn beslissing. Hij was omgeven door zijn boeken en de stilte van zijn kamer. Slechts zelden was hij zich bewust van de wereld buiten zijn kamer, van het vage geluid van schreeuwende studenten in de verte, van het vlugge gekletter van een rijtuig over de klinkers in de straten, van het monotone gepuf van een van de tien auto’s in de stad. Hij was er niet aan gewend bij zichzelf te rade te gaan, en hij vond het moeilijk en enigszins smakeloos om zijn eigen motieven te bevragen. Hij vond dat hij zichzelf weinig te bieden had en dat hij in zichzelf weinig kon vinden.
Toen hij uiteindelijk tot een beslissing kwam, scheen het hem toe dat hij altijd al had geweten hoe die zou uitpakken. Op vrijdag zocht hij Masters en Finch op, en vertelde hun dat hij niet samen met hen tegen de Duitsers zou vechten.
Gordon Finch, nog altijd vol van zijn deugdzaamheid, verstijfde en er verscheen een verwijtende en bezorgde trek op zijn gezicht. ‘Je laat ons in de steek, Bill,’ zei hij met gesmoorde stem. ‘Je laat ons allemaal in de steek.’
‘Hou je mond,’ zei Masters. Hij keek Stoner doordringend aan. ‘Ik had wel gedacht dat je zou besluiten om niet te gaan. Je hebt er altijd al zo schraal uitgezien. Het maakt natuurlijk niet uit, maar wat heeft uiteindelijk de doorslag gegeven?’
Even zweeg Stoner. Hij dacht aan de afgelopen twee dagen, aan de stille worsteling waaruit geen besluit leek voort te komen en die geen zin leek te hebben. Hij dacht aan de jaren daarvoor, de lang vervlogen jaren bij zijn ouders op de boerderij, en de leegte die hij zo miraculeus te boven was gekomen.
‘Ik weet het niet,’ zei hij uiteindelijk. ‘Alles, denk ik. Meer kan ik er niet over zeggen.’
‘Dat zal zwaar worden,’ zei Masters, ‘hier blijven.’
‘Dat weet ik,’ zei Stoner.
‘Maar dat heb je er wel voor over, denk je?’
Stoner knikte.
Masters grijnsde en zei met zijn oude ironie: ‘Je ziet er mager en hongerig uit, echt. Je bent gedoemd.’
Het bedroefde verwijt van Finch was in een soort aarzelende minachting overgegaan. ‘Daar zul je nog spijt van krijgen, Bill,’ zei hij schor, en zijn stem aarzelde tussen dreiging en medelijden.
Stoner knikte. ‘Dat zou kunnen,’ zei hij.
Vervolgens nam hij afscheid en draaide zich om. Ze zouden de volgende dag naar St. Louis gaan om in dienst te treden en Stoner moest de colleges van de aankomende week voorbereiden.
Hij voelde zich niet schuldig over zijn beslissing en toen er een algemene dienstplicht werd afgekondigd, vroeg hij zonder wroeging uitstel aan. Maar hij was zich bewust van de blik van zijn oudere collega’s en van enige oneerbiedigheid die onder het gebruikelijke gedrag van zijn studenten jegens hem doorschemerde. Hij had zelfs de indruk dat Archer Sloane, die zijn beslissing om door te gaan aan de universiteit op een bepaald moment van harte had toegejuicht, met het voortschrijden van de oorlogsmaanden koeler en afstandelijker werd.
Hij rondde in het voorjaar van 1918 zijn dissertatie af en ontving in juni van dat jaar zijn academische graad. Een maand voordat hij zijn graad ontving, kreeg hij een brief van Gordon Finch, die de officiersopleiding had gedaan en in een trainingskamp vlak buiten New York City was gelegerd. In de brief stond dat Finch toestemming had gekregen in zijn vrije tijd naar de universiteit van Columbia te gaan, waar ook hij erin geslaagd was om aan de vereisten voor de doctorsgraad te voldoen, die hij in de zomer van het Teachers College aldaar zou ontvangen.