‘En wat zeiden ze bij de politie?’ vroeg ze zo neutraal mogelijk.
‘Gisterenavond? Dat ik me niet te veel zorgen moest maken, stel je voor!’ brieste Magits.
‘En daarnet, toen u opnieuw belde?’
Magits antwoordde niet meteen.
‘Meneer Magits?’
Toen de man begon te praten, merkte Liese hoe zenuwachtig hij was. Zenuwachtig, en bang. Zijn stem trilde. ‘Nu heb ik met iemand anders gesproken. Hoofdinspecteur Borms, kent u die?’
‘Ja. Wat zei hij?’
‘Nu nemen ze het wel ernstig.’ Magits snikte.
‘Het klinkt niet goed’, zei Lino toen Liese hem enkele minuten later aan de lijn had. ‘De Cel Vermiste Personen is al op de hoogte. Child Focus ook. En ik heb net met het parket in Brugge gesproken.’
‘Magits heeft met Coleyne gebeld, gisterenavond’, antwoordde Liese. ‘Hij zou gezegd hebben dat Magits zich geen zorgen moest maken.’
Borms reageerde geërgerd. ‘Ik heb al genoeg op mijn bord, Liese, oké? We werken eraan, geloof me. De zaak is vanaf nu een onrustwekkende verdwijning.’
Diezelfde middag waren ze opnieuw in Brussel. Simon ging meteen langs de Blaesstraat om eindelijk weer eens de deur van zijn antiekzaak open te gooien, en dan nog alleen maar omdat Liese hem zo goed als gedwongen had dat te doen. In de late namiddag kwam Sura langs in het appartement. Liese had haar gebeld toen ze nog in Oostende was, en ze hadden afgesproken om elkaar thuis te briefen in plaats van op kantoor. Haar vriendin stormde met haar gebruikelijke enthousiasme naar binnen, een zelfgemaakte appeltaart in haar handen. Meteen eiste Elvis alle aandacht op.
‘Hey, monster!’ Sura lachte terwijl ze met haar vingers onder zijn kin wreef. ‘Jij kent me al, hé? Ik kom je altijd lekker eten brengen, hé?’ Ondertussen streelde ze Elvis achter zijn oren, en het mormel begon zowaar te spinnen.
‘Neem hem alsjeblieft mee, je krijgt er nog geld bovenop’, zei Liese.
De kater was in normale omstandigheden al nors en onhebbelijk, maar haar afwezigheid van de voorbije dagen had het allerslechtste in hem naar boven gebracht. Hij had zijn nagels in de nog vrij ongeschonden bank gezet, een vaas met gedroogde bloemen stukgegooid en tot twee keer toe in Lieses hand proberen te klauwen, wat ze maar op het nippertje had kunnen vermijden. Sura had gelachen om haar relaas tot ze aan de klauwscène was gekomen.
‘Je moet oppassen, dat weet je toch, hé?’
‘Zwanger of niet, ik ben sowieso allergisch voor dat beest’, verzuchtte Liese. Ze had haar vriendin over de telefoon natuurlijk verteld over het goede nieuws met Simon.
Sura keek haar aan. ‘Je straalt.’
Liese knikte lachend. ‘Maar ik wil er niet te veel aan denken. Enfin, voor zover dat mogelijk is, natuurlijk.’ Ze nam een hap van de appeltaart en stak een duim omhoog terwijl ze slikte. ‘Jezus, mevrouw Droste. Dit is goddelijk, gewoon.’
‘Een makkie’, antwoordde Sura. ‘Kun jij ook.’
Liese maakte een gebaar om duidelijk te maken dat ze daaraan twijfelde. ‘Als ik voorbij twaalf weken ben, gaan we kleren kopen, goed?’
‘Ik ben tien kilo aangekomen bij mijn eerste, dus bereid je maar voor’, zei Sura.
Liese verslikte zich. ‘Je mag nu meteen naar huis gaan, oké? Maar je taart blijft wel hier.’
Wat het onderzoek naar de popjesmoorden betrof, was er niet zo gek veel te melden, van beide kanten niet. Tom Franssen had een bijkomende studie willen bestellen over het Vlaamse Baaien-project, wat sommige belanghebbenden misschien erg nerveus had gemaakt, en Arnold Caestecker werkte aan een reportagereeks met, gezien zijn reputatie, waarschijnlijk nogal wat onthullingen en stinkende potjes, maar behalve de link met het grote kustbeschermingsprogramma had Liese niet veel vorderingen gemaakt. Ook Sura had weinig concreets te vertellen.
‘Ze hebben in ieder geval niet samen gestudeerd aan de VUB, Franssen en Caestecker. Maar dat kon ook moeilijk met dat leeftijdsverschil.’
‘Franssen zat op kamers, neem ik aan.’
Sura knikte. ‘Hij huurde een kamer in een van de huisjes op de campus zelf. Waar Caestecker in die periode woonde, weet ik nog niet, dat ben ik nog aan het uitzoeken.’
Terwijl Sura verslag deed van haar odyssee langs de huisvestingsdiensten en het bevolkingsregister, moest Liese er opeens aan denken wat een goed team ze vormden bij de Crim, net omdat ze allemaal anders te werk gingen. Sura was de analytische geest, nooit te beroerd om tientallen details te zeven tot er iets bruikbaars uit tevoorschijn kwam. Niels Hoogvliet was de klassieke, ervaren flik die zulke bezigheden tot in zijn vezels haatte, maar zijn expertise combineerde met de ervaring dat de meeste moordzaken altijd wel iets met lust, hebzucht, jaloezie of een combinatie van de drie te maken hadden en zijn onderzoek daarnaar richtte. Christophe Dayez was zoekende, maar hij zou er wel komen, daar was Liese zeker van. En zijzelf? Ze was geen Sura en geen Niels, wist ze. Ze ging veelal intuïtief te werk, met veel empathie en de vaak bijbehorende chaos, maar juist daardoor dacht ze soms aan verbanden waar de anderen niet bij stil hadden gestaan.