Ze stopten bij een broodjeszaak. Het was al laat op de middag en Liese voelde zich slapjes en een beetje misselijk. Sinds ze zwanger was, had ze last van suikerdips. Ze kon nauwelijks enkele uren meer zonder iets te eten. Ze aten hun broodje, dit keer zonder toeristische rondleiding van Lino Borms, maar gewoon zittend op de hoge krukjes die voor de toog stonden.
‘We hadden moeten wachten met de broodjes tot we bij de ouders van Caestecker waren’, zei Lino. Hij pulkte voorzichtig een blaadje sla tussen zijn ‘bacon & chicken’ vandaan en legde het op zijn servet.
‘Waarom?’
‘Hebben ook een broodjeszaak. Enfin, niet echt, ze hebben een fijnkostwinkel, je weet wel, de betere ham- en kaastoestanden. Maar ze maken ook lekkere broodjes.’
‘Caestecker was vierenveertig’, zei Liese. ‘Die mensen zullen toch al met pensioen zijn?’
‘Wij, West-Vlamingen, wij werken graag, madame’, zei Lino met een grijns. ‘Als ik me de pv’s goed herinner, dan lopen ze allebei tegen de zeventig. Maar ze staan nog zes dagen per week in hun winkel.’
Van de ouders van de vermoorde journalist stond alleen de vader nog achter de toonbank. Zijn vrouw kon het niet meer aan, vertelde de man aan Liese toen er even geen klanten in de winkel waren. ‘Ze is in die drie maanden ineens jaren ouder geworden, mevrouw. Ze stopt niet met huilen’, zei hij.
De man was groot en mager, en de witte schort die hij over zijn kleren droeg, zat hem veel te ruim. Hij had een verrassend mooie bariton. Voor de rest leerde Liese niets wat ze al niet in de verslagen had gelezen: Caestecker kwam nog heel weinig in Oostende. Hij had zijn ouders zo nu en dan eens gebeld, maar hun zoon had geen problemen gehad, voor zover ze wisten.
Toen Liese en de hoofdinspecteur opnieuw naar hun dienstauto liepen, ging haar telefoon. Het was Sura.
‘Het is hier in Brussel aan het gieten’, zei ze met haar gebruikelijke directheid. ‘Zeg me niet dat de zon schijnt daar aan de kust, want dan krijg ik iets.’
‘Zo te zien gaat we hier straks ook wat meemaken’, antwoordde Liese. De hemel was nog een stuk donkerder en dreigender geworden, en de wind was ondertussen zo aangewakkerd dat Liese in de auto moest gaan zitten om met Sura te kunnen praten. Ze vertelde haar vriendin over Tom Franssen.
‘Hij had een diploma economie, dat heeft-ie destijds aan de VUB gehaald.’
Sura wist meteen waar Liese op alludeerde. ‘Caestecker was negen jaar ouder’, antwoordde ze. ‘Ze kunnen nooit samen gestudeerd hebben.’
‘Ik weet het. Maar wil je er toch eens achteraan gaan?’
‘Will do.’ Dan, in dezelfde adem: ‘Die vriendin van Caestecker, die Sofie?’
‘Wat is daarmee?’
‘Ze heeft een USB-stick gevonden bij het opruimen. De technische recherche heeft ze al bekeken. Staat niets vreemds op, hoor, maar het gaat wel allemaal over dat zeeinstituut bij jullie, en die Vlaamse Baaien. Er is een lijst bij over de investeringen die de komende jaren moeten gebeuren. Beaucoup d’argent, ma chère.’
Liese nam afscheid, stopte haar gsm in haar handtas en haalde diep adem.
‘Je zult het niet leuk vinden’, zei ze.
Borms wilde net de auto starten. ‘Wat is er?’
‘Ik wil terug naar het VLIZ. Naar die Cattrijsse.’ Ze legde uit wat Sura haar verteld had.
‘Dat zal zonder mij zijn dan’, antwoordde Lino. ‘Coleyne vilt me als hij het te weten komt.’
‘Ik zal braaf zijn’, zei Liese laconiek.
Borms schudde het hoofd. Hij startte en voegde in.
‘Ik weet dat ik alleen kan gaan, Lino. En jij weet dat ook. Maar ik heb je er graag bij, oké?’
Stilte.
‘Ik wil alleen meer achtergrond’, zei ze goedmoedig. ‘Ik zal hem geen persoonlijke vragen meer stellen, beloofd.’
Borms kreunde. ‘Zijn ze allemaal zo ambetant bij de Crim?’
Liese glimlachte. ‘Veel ambetanter, geloof me. Ik heb het je al gezegd, ik ben een softie.’
Borms antwoordde niet. Maar ze waren ondertussen aan het rijden, en als haar oriëntatievermogen een beetje oké was, gingen ze niet de richting uit van de recherche.
‘Het is helaas geen Hollywoodscenario, mevrouw Meerhout. Als de zeespiegel stijgt zoals hij voorspeld wordt te stijgen en we doen niets, dan zullen we bij een superstorm zien dat grote delen van Vlaanderen onder water zullen staan.’
Gino Cattrijsse droeg hetzelfde pak als bij hun eerste ontmoeting, maar voor de rest was de sfeer gelukkig een stuk minder vijandig dan toen. Liese had zich vanaf het begin van haar vriendelijkste kant getoond, en Cattrijsse was hun gekissebis blijkbaar al vergeten. Ze zaten opnieuw in het kantoor van de adjunct-directeur van het VLIZ. Buiten was de wind nog een beetje aangewakkerd.