‘Je vindt het maar niks, hé, achter die popjes aan gaan.’
Sura haalde haar schouders op. ‘Op tv zouden beide popjes uiteindelijk in dezelfde winkel gekocht zijn. En dan herinnert de caissière zich ook hoe de koper eruitziet: hij heeft een opvallend litteken, een tattoo én een oorbel. Maar daarom is het ook televisie.’
‘We moeten toch iets doen’, repliceerde Liese vinnig.
‘Wat een gruwelijke gebeurtenis, niet?’ zei Dennis Van Ampe. ‘Het is nu, wat, drie maanden geleden? Ik moet er nog vaak aan terugdenken.’
Ze zaten met z’n drieën in het ruime kantoor van de hoofdredacteur en hadden net koffie gekregen.
‘U hebt een van onze collega’s aan de lijn gehad’, zei Sura. ‘Over het werk van Caestecker?’
‘Ja’, mompelde Van Ampe.
Hij had glanzend zwart haar dat zo sluik was dat het regelmatig over zijn voorhoofd viel. Het was een nog jonge kerel, vond Liese, zeker voor een hoofdredacteur van een landelijke krant.
‘Ik denk dat ik destijds misschien iets had moeten vertellen, ja.’ Hij schraapte zijn keel, en nu klonk zijn stem een stuk vaster. ‘U moet weten dat niemand van ons veel contact had met Arnold. Hij was een einzelgänger. Als je ’m aan een lijntje hield, dan werkte het niet.’
‘Maar u wist toch altijd waar hij mee bezig was?’ zei Sura.
De hoofdredacteur knikte. ‘Meestal wel, ja. En hij kwam dan ook bijna altijd met iets waar we als krant wel de headlines mee haalden. Maar goed, ik heb hem kort voor zijn dood nog gesproken.’
‘Wanneer?’ vroeg Liese.
‘Ik denk een week of zo voor het… voor het gebeurde. Het ging over allerlei zaken, onder meer zijn onkostenvergoedingen.’ Hij grinnikte. ‘Hij was nooit met iets in orde, daar hadden we vaak discussies over. Daarom heb ik er toen ook niet bij stilgestaan.’
‘Meneer Van Ampe…’ begon Liese.
‘Ja, sorry, dat heeft allemaal weinig belang voor u. Goed, ik herinnerde me een paar dagen geleden dat het tijdens dat gesprek ook kort over zijn werk ging. Hij was aan iets groots bezig, volgens hem. Zegt de term Vlaamse Baaien u iets?’
Sura schudde ontkennend haar hoofd, maar Liese kreeg het opeens warm. Het zei haar inderdaad iets, maar ze kon het vooralsnog niet thuisbrengen.
‘Een immens project, hoor. Ik heb wat zitten opzoeken omdat ik wist dat u ging langskomen. Het heeft met de dreigende stijging van het zeewater te maken. Naar het schijnt is de Belgische kust heel kwetsbaar als de klimaatopwarming zich doorzet. Ik…’
‘Vlaamse Baaien!’ riep Liese opeens.
De hoofdredacteur keek haar verrast aan. ‘Ja, dat zei ik al, dat is de naam van het project.’
Liese slikte en knikte tegelijkertijd. Op de desk van Cattrijsse bij het VLIZ had ze een glanzende folder over Vlaamse Baaien zien liggen.
‘Het uitzicht van de kust zou ingrijpend moeten veranderen’, ging de hoofdredacteur verder. ‘Er hangt nu al een prijskaartje van vele honderden miljoenen aan vast, maar dat zal ongetwijfeld oplopen.’
‘Heeft Caestecker toen verteld waarom het hem zo interesseerde?’ vroeg Sura. Ze had de opwinding bij haar vriendin gezien.
‘Nee, dat niet. Maar ik hoef er geen tekening bij te maken, vermoed ik? Denk maar eens aan het vastgoed aan de kust, aan onteigeningen, aan de baggerbedrijven. Hier gaat een flink aantal mensen heel veel geld mee verdienen. Of verliezen, natuurlijk.’
Terug in de recherchekamer gooide Liese haar spullen naast haar desk en greep naar de telefoon. Onderweg naar de Crim had ze Sura ingelicht. ‘We hebben een link’, had die geantwoord. ‘Eindelijk, verdorie.’
Ook hoofdinspecteur Borms was gelukkig meteen mee.
‘Ik breng verslag uit bij Coleyne. En ik ga meteen een nieuwe afspraak maken met het VLIZ.’
‘Ik wil daarbij zijn, Lino.’
‘Ik bel je terug’, zei Borms en hij legde neer.
Het duurde meer dan een halfuur voordat het telefoontje uit Oostende kwam. Christophe was naar de rechtbank voor de afhandeling van een oudere zaak, en Sura en Liese waren alleen op kantoor. Ze had ondertussen een aantal websites bezocht die haar duidelijk maakten dat het ‘Kustbeveiligingsprogramma’, zoals de Vlaamse overheid het officieel noemde, inderdaad big business was.
‘Gaat niet’, zei Lino Borms. ‘Het spijt me.’
‘Natuurlijk gaat dat. Jij voert het woord en ik zit erbij, dat is…’
‘No way, Liese, sorry. Coleyne is formeel.’
Van het ene ogenblik op het andere voelde ze de woede tot in haar keel. ‘Het is mijn onderzoek, hoofdinspecteur’, zei ze ijzig. ‘Het is een onderzoek van de federale recherche, en jullie geven mij steun als ik die nodig heb.’