‘Bwa…’ antwoordde Sura. ‘Niet echt, tenminste toch niet van wat ik allemaal over hem gevonden heb. Ik heb eerder het gevoel dat hij onderwerpen uitkoos die controversieel zijn.’ Ze nam de map in haar handen en bladerde er snel door. ‘Het was vooral iemand die wilde scoren, denk ik. “Malafide praktijken in het vastgoed”, dat soort dingen. Of hier: “Koning dokter: onbestrafte medische fouten”. Hij zette mensen nogal graag te kijk, hoor.’
‘Misschien heeft hij één keer te veel op lange tenen getrapt’, zei Liese.
‘Maar dan moet die Tom Franssen ook in het verhaal passen.’
‘Ik weet het. Het enige wat hen voorlopig bindt, is dat ze beiden uit Oostende waren. Al woonde die Caestecker al een eeuwigheid in Brussel.’
Op dat moment gooide Niels Hoogvliet de deur open.
‘De roofmoord in Molenbeek?’ zei hij zonder veel inleiding. ‘Bingo.’
‘Vertel.’
‘De buurjongen heeft net een bekentenis afgelegd. Achttien jaar, hij was nog maar drie maanden uit een gesloten instelling. Waar hij nota bene nooit in had mogen zitten. Hij heeft een IQ van 85, hij kan amper twee zinnen na elkaar zeggen.’
Hoogvliet had een lichte grijns op zijn gezicht, maar Liese kende haar collega goed genoeg om ook nog iets anders te zien, wat echter was dan de pose die hij aannam: de harde trek bij zijn mondhoeken en de droeve blik die in zijn ogen lag.
‘Achttien jaar godverdomme, en je slaat een alleenstaande vrouw van tweeëntachtig de kop in voor honderdvijftig euro en wat kleingeld.’
‘En nu?’ vroeg Sura. Het was een retorische vraag, want ieder van hen kende al min of meer het antwoord.
‘Wat dacht je. Hij heeft meer dan een halfuur lang de flat ondersteboven gehaald terwijl de vrouw lag dood te bloeden. Ik denk niet dat een jury daar lang over moet nadenken.’
‘Arme ouders’, zei Sura tegen niemand in het bijzonder.
‘Zijn moeder kan het blijkbaar niets schelen’, gromde Hoogvliet. ‘Ik denk dat ze amper beseft wat er gebeurd is. En zijn vader zit al meer dan vier jaar in Leuven-Centraal. Misschien kunnen ze een cel delen.’
Op momenten als deze, terwijl ze naar haar collega keek, van wie het gezicht zo hard stond als gegroefd beton en wiens woorden iedere buitenstaander als harteloos zou bestempelen, besefte Liese nog maar eens de prijs die ieder van hen voor deze baan moest betalen: je kon proberen zo zakelijk mogelijk te zijn, je kon proberen om empathie op te brengen en toch alle ellende achter je te laten als je naar huis reed, maar wat je ook deed, je kwam er nooit ongeschonden uit. Ze moest denken aan de woorden van Derhuwé, hun afdelingschef, toen ze meer dan een jaar geleden het rituele glas hadden gedronken dat blijkbaar hoorde bij haar benoeming tot commissaris bij de moordbrigade: iedere zaak die je onderzoekt, is een extra rimpel onder je oogleden. Iedere zaak is wat meer eelt op je ziel.
Niels Hoogvliet trok zijn jas aan en liep naar buiten. Niemand vroeg waar hij naartoe ging.
Liese dronk haar lauwe kopje koffie leeg en keek naar Dayez. ‘Christophe?’
‘Nog een koffie, chef?’
‘Nee. Een briefing. Nu.’
Het volgende uur ging ze met haar beide collega’s opnieuw en stap voor stap door het dossier rond de ‘popjesmoorden’. Een onderzoeksjournalist uit het Brusselse, gemarteld en vermoord in de flat van zijn vriendin. Een hoge ambtenaar uit Oostende, verstikt in zijn appartement. Hoe langer ze bezig waren, hoe meer ontmoedigd Liese werd: er was inderdaad bitter weinig wat beide zaken met elkaar verbond. Behalve het ‘moordwapen’ en die stomme lappenpop, dacht ze. Inspecteur Dayez had weliswaar een pluim verdiend door te ontdekken dat de popjes van dezelfde firma kwamen, maar dat had nog niet veel zoden aan de dijk gezet: alleen al in Brussel leverde het bedrijf aan zestien winkels, en de popjes zelf waren de meest verkochte uit het assortiment.
Toen het bijna tijd was voor hun afspraak met de hoofdredacteur van de krant, waren ze niet echt veel opgeschoten.
‘Hoe je het ook bekijkt, de eerste moord is in Brussel gepleegd’, verzuchtte Liese. ‘Christophe, ga langs alle winkels en neem foto’s mee van beide poppen.’
Dayez knikte, maar ze zag aan zijn gezicht dat zijn stressmeter schrikbarend de hoogte in was gegaan bij de gedachte aan de uren die hij voor de boeg had. Zijn rechterhand verdween bijna meteen onder zijn desk. Toen ze weer tevoorschijn kwam, zat er een Marsreep in.
Een kwartier later zaten Liese en Sura in een dienstauto. Haar vriendin had een beetje raar gekeken toen Liese de opdracht aan Christophe had gegeven. Nee, niet gegeven, gaf ze toe. Gesnauwd. Maar ze had gezwegen, wat wilde zeggen dat ze er vraagtekens bij had, wist Liese, want Sura zou nooit openlijk kritiek op haar geven.