Home>>read Stil Bloed free online

Stil Bloed(20)

By:Toni Coppers


‘Feeks.’ Hij lachte.

‘Help me even’, zei ze. ‘Joseph Roth?’

‘Joodse schrijver, een grote naam, hoor. Radetzkymars is zijn bekendste, het staat bij jou op het grote rek.’

Officieel hadden Liese en Simon nog steeds elk hun eigen stek, hij boven een Spaans restaurant aan de Brandhoutkaai in hartje Brussel, zij in de statige Louis Bertrandlaan in Schaarbeek. In werkelijkheid woonde Simon bijna permanent bij haar en waren veel van zijn spullen langzaam maar zeker meeverhuisd. De norse kater Elvis onder meer, maar ook veel van zijn boeken.

‘Ik heb vorige week meegedaan aan een geleide wandeling’, zei Simon. ‘Ik, kun je je voorstellen. Maar het was echt boeiend. “Het parfum van Oostende”. Echt veel van opgestoken.’ Hij leunde achterover en nam dromerig een slokje van de wijn. Toen kwam het enthousiasme weer naar boven. ‘Wij zijn nog nooit samen in Brighton geweest, hé?’

‘Alleen ook nog niet. Enfin, ik toch.’

‘Deze stad heeft echt iets van Brighton. Die gaanderijen, dat weemoedige. Hotel Thermae Palace natuurlijk ook, schitterend. Dat is waar Les lèvres rouges van Harry Kümel is gefilmd. En die film met Charlotte Rampling, hoe heet-ie weer…’

Dit is onder meer waarom ik hem zo graag zie, dacht Liese. Als hij enthousiast was, als hij met haar zijn passies deelde, en dat waren er gelukkig nogal wat. Als hij uit de lethargie kwam die hem altijd overviel als hij een tijdje in zijn zaak in de Blaesstraat had gestaan, en haar met een bijna kinderlijke toewijding prachtige verhalen vertelde over kunst, over literatuur. Simon had een grote culturele bagage, maar hij deed er nooit opschepperig over. In gezelschap zweeg hij liever dan dat hij zijn kennis zou etaleren, maar als ze samen waren, als hij zich helemaal veilig voelde, dan brandde er een vuur in hem waar ze zich met veel plezier aan warmde.

Toen ze klokslag halfnegen in het Mu.ZEE in de Romestraat aankwamen, vielen Liese meteen twee dingen op. De tentoonstelling die Simon aan het organiseren was, moest een van de grootste publiekstrekkers in jaren worden. En ze was verschrikkelijk gewoontjes gekleed, vergeleken met de outfits van de met juwelen behangen dames die een voor een naar binnen liepen.

‘Weet je wat me veel plezier zou doen, Simon?’ Ze stonden voor een van de affiches die vertelden dat Van Pissarro tot Permeke, schilders van het licht binnenkort zou openen.

‘Ik laat mijn baard niet staan, no way.’ Toen zag hij dat ze serieus was. ‘Sorry, zeg maar.’

‘Dat je af en toe zou stoppen met zo bescheiden te zijn.’

‘Meneer De Vere, Simon, fijn je te zien!’ Een oudere man in een crèmekleurig pak kwam hun breed lachend tegemoet. Hij droeg een roestbruine foulard over zijn hemd.

‘Liese, dit is Rob Ducaille, de directeur van het museum’, zei Simon.

Ze wilde zich voorstellen, maar Ducaille wuifde het weg. ‘Jij bent Liese, natuurlijk, Liese Meerhout. Dé Liese. Commissaris bij de moordbrigade in Brussel, brrrr.’ Ducaille wapperde met een handje om aan te geven hoe ‘dolletjes’ hij dat wel vond. Hij wreef met de lange vingers van zijn andere hand over haar pols en trok haar dan zachtjes mee naar binnen. ‘Kom, we gaan eens kijken wat voor moois jouw hubbie aan het bekokstoven is.’

Liese keek boos achterom naar Simon, maar die haalde alleen maar lachend zijn schouders op.

Twee uur later had ze met een dozijn mensen gesproken, van wie ze zich nog nauwelijks de namen herinnerde, laat staan wat ze voor de kost deden, maar één ding was zeker: de fine fleur van Oostende had vanavond verzamelen geblazen voor de fondsenwervingsavond van het museum. Simon was al een tijdje zoek, meegesleurd door een enthousiaste Ducaille.

‘Ben jij hier ook alleen?’

Ze draaide zich om in de richting van de stem en zag een meisje staan. Ze droeg een donkerblauwe skinny jeans en witte All Stars, een zwart topje met pofmouwen en een hemelsblauwe haarband. Ze deed of ze een kunstwerk bestudeerde. Liese schatte haar een jaar of zeventien.

‘Ik ben niet alleen, mijn vriend is even weg’, zei Liese. ‘En jij, ben jij alleen?’

Het meisje knikte. ‘Helemaal alleen.’ Ze had zwart haar, een lief, open gezicht en grote blauwzwarte ogen, waarmee ze Liese ernstig aankeek. ‘Maar dat vind ik niet erg, hoor. Ik ben graag alleen.’

Liese wist niet of ze het over deze avond of over het leven zelf had. Wat ze wel wist, was dat het meisje haar fascineerde en op de een of andere manier ontroerde. Ze was bijna volwassen, maar het kind schemerde nog door. Er lag een zweem van naïviteit en onwetendheid over haar die haar in Lieses ogen des te aantrekkelijker maakte.

‘Tot ziens’, zei het meisje en ze draaide zich om.