Vandaelen was een grote, gezette vijftiger met een open gezicht en zachte, vriendelijke ogen. Hij had het soort sonore basstem die het goed deed in reclamespotjes voor zorgverzekeringen.
‘Ik moet me excuseren, meneer Vandaelen. Ik had me meteen moeten komen voorstellen, maar ik ben nogal druk in de weer geweest…’
‘Ja,’ verzuchtte hij, ‘dat is me nogal wat, niet? We hebben hier in Oostende ook onze portie gewelddelicten natuurlijk, maar dit…’ Hij trok zijn wenkbrauwen omhoog. ‘Vordert het onderzoek een beetje?’
‘Nee. Het is allemaal nogal vaag op dit ogenblik. We zien nog geen verband tussen beide moorden, om eerlijk te zijn.’
Nu pas zag ze dat er maar één fotolijstje op zijn bureau stond. Tot haar verbazing was het geen familiekiekje, maar een afbeelding van de Maagd Maria. Meteen daarna zochten haar ogen instinctief naar zijn hals. Vandaelen droeg een das, maar ze zag het reliëf van een dun kettinkje met een kruisbeeld door de stof van zijn hemd.
‘En met de collega’s hier, lukt dat?’
‘Prima, hoor.’
De korpschef knikte vaderlijk. ‘Als u mij nodig hebt, dan kunt u altijd binnenspringen, commissaris. Mijn deur staat altijd open voor u.’
‘Dank u wel’, zei Liese.
Ik ben het donker.
Ik ben de duistere nacht die hard is, en koud als het staal van een mes. Ik roep en ik roep, maar niemand hoort me. Ik schuifel door de straten van deze koude stad als door een vijver vol drek. En iedereen lacht, iedereen doet druk, iedereen is belangrijk. En ik denk: ook jij bent een hinkend mens. Ook jij strompelt door het leven omdat je het duister niet wilt zien. En ik denk: hoe belangrijk zul je nog zijn als je hart uit je borstkas wordt gerukt?
Ik moet je meenemen naar het donker. Ik moet jouw leven nemen zodat het ooit weer licht wordt voor mij.
Je hebt gelachen, vandaag. Je hebt gepraat en gewerkt, je bent door de dag gestrompeld zonder aan de nacht te denken.
Maar nacht zal het worden voor jou. Je zult in het duister zijn zoals ik al die tijd al in het duister ben. Je zult roepen, maar niemand zal je horen.
Je zult sterven.
Omdat het moet.
5
Om zes uur ’s avonds gooide Liese de deur van het appartement aan de Koninginnelaan open en merkte tot haar verbazing dat Simon niet alleen al thuis was, maar ook voor eten had gezorgd.
‘Het is wel maar een slaatje met kip en brood, dus als je heel grote honger hebt is het misschien niet genoeg.’
‘Heb je daar zelf voor gezorgd?’ vroeg ze verbaasd. Ze kende zijn culinaire kwaliteiten, of beter: de totale afwezigheid daarvan.
‘Het brood wel, dat heb ik extra gekocht. De kip en de sla waren voorverpakt.’
‘Ah.’
Tijdens het eten raakte Liese het kommetje met sla niet aan. Ze zou pas morgen van de gynaecoloog weten of ze rauwkost mocht eten tijdens haar zwangerschap, maar ze twijfelde er sterk aan. Als Simon het al had opgemerkt, wat ze betwijfelde, dan liet hij er in ieder geval niets van merken.
Liese vertelde hem over haar dag. De meeting met Coleyne was kort en zakelijk verlopen, maar de briefing met de collega’s van de recherche had iets opgeleverd: de vader van de studente aan het CVO had blijkbaar toch iets meer gedaan dan alleen maar een grote mond opzetten tegen Tom Franssen.
‘Zijn naam is Tommeleyn, Yves Tommeleyn. Oude vissersgeneratie, gasten met wie je beter geen ruzie zoekt’, had Evy Meyvis uitgelegd. Het was Lieses eerste kennismaking met de enige vrouwelijke inspecteur van het team, en ze had haar verbazing niet kunnen verbergen: Meyvis zag er eerder uit als een opgepakte punker dan als een lid van de lokale recherche. Het was een magere jonge vrouw met kort rood haar dat in pieken op haar hoofd stond. Ze droeg wandelschoenen onder haar jeans, een jasje dat ooit betere tijden had gekend en ze had twee piercings in haar rechteroor.
‘Evy is ons geheime wapen’, had inspecteur Blomme grijnzend gezegd. ‘Niemand denkt dat ze een flik is. Tango Charlie gruwt wel van haar outfit, maar zolang ze resultaten haalt waarmee hij de korpschef kan plezieren, laat hij het gebeuren.’
‘Tom Franssen is drie weken geleden op straat aangevallen toen hij terugkwam van een feestje’, ging Meyvis verder. ‘Dat heeft een vrouw me verteld die een verdieping hoger woont in de Europatoren. Ze kende hem nogal goed, ze heeft hem die avond verzorgd.’
‘Laat me raden,’ zei Borms, ‘ze woont alleen en ze is nog jong.’
‘Affirmatief. Franssen had onder meer een blauw oog en pijn in zijn borstkas. Volgens haar kende hij zijn aanvaller niet en wilde hij ook geen aangifte doen.’
Meyvis wreef afwezig over de rode pieken op haar hoofd en sloeg dan een bladzijde van haar notitieboekje om.
‘Tommeleyn heeft toegegeven dat hij Franssen een lesje heeft geleerd.’ Ze keek Liese verontschuldigend aan. ‘Ik vertaal het even voor u, commissaris, zijn woorden klonken lichtjes anders.’