4
‘Welkom bij de recherche van Oostende, mevrouw Meerhout’, zei commissaris Coleyne.
Het was negen uur ’s ochtends. Een klein halfuur eerder was Liese van de Koninginnelaan naar de jachthaven gewandeld. Haar hoofd was suf van te weinig slaap en te weinig koffie. Toen ze zichzelf die ochtend in de badkamerspiegel bekeek, wist ze dat ze er al beter had uitgezien. Ze wist nu ook dat commissaris Thierry Coleyne waarschijnlijk langer voor zijn spiegel had gestaan: zijn kleren zaten onberispelijk, en alles aan hem straalde een soort van ijdelheid uit dat Liese wantrouwig en voorzichtig maakte. Hij was een grote man, minstens één meter negentig, schatte ze. Zijn bovenlichaam was opvallend gespierd. Hij had kortgeknipt donkerblond haar dat aan de slapen al wat grijs werd, staalblauwe ogen en een hoekig, hard gezicht. De bovenste knoop van zijn hemd stond open en ze zag dat er een dunne, gouden ketting met een ankertje rond zijn hals hing.
‘U hebt het goed gevonden?’
De glimlach van Coleyne was vriendelijk, maar zijn blik vertelde iets anders. ‘Het zal hier natuurlijk niet zo indrukwekkend zijn als bij u in Brussel, neem ik aan.’
‘Dat valt goed mee, hoor. Vergeleken met uw kantoren zitten wij in een kraakpand.’
In werkelijkheid had Liese een tijdje lopen zoeken. De Vindictivelaan was een brede boulevard vol appartementsblokken en hightech kantoorgebouwen, en de lokale politie had haar vaste stek in het stadhuis, een modern, zakelijk gebouw met ruime grasvelden en bomen voor de ingang.
‘Niet al te veel file onderweg?’
‘Ik logeer hier.’
‘O’, zei Coleyne verbaasd. De overdreven frons van zijn wenkbrauwen moest zelfs een kind duidelijk maken dat hij dat niet begreep. ‘Bent u van plan lang te blijven dan?’
‘Zo lang als het onderzoek dat vraagt, collega’, antwoordde Liese. ‘En zullen we elkaar vanaf nu maar tutoyeren?’ Ze glimlachte. ‘We gaan tenslotte samenwerken.’
De commissaris schudde kort het hoofd.
‘Liever niet, mevrouw Meerhout. Dat geeft zo’n slecht signaal aan de ondergeschikten, vindt u niet?’
Coleyne ging rechtop zitten in zijn stoel en vouwde de vingertoppen van beide handen tegen elkaar.
‘Laat me u even wegwijs maken. Ik ben commissaris, maar ik ben ook directeur van de opsporingspolitie. Ik leid vier secties, waaronder de drugsafdeling en de sectie waarvoor u hier bent, de misdrijven tegen personen. Ik rapporteer voor de hele dienst aan de korpschef.’
Dat zijn veel ikken, dacht Liese.
‘Ik weet graag wat mijn mannen uitrichten’, mevrouw Meerhout. ‘“I run a tight ship”, zoals de Engelsen dat zo mooi zeggen. Dus als u om assistentie verzoekt in een opsporing, dan wil ik u die graag verlenen, maar wel binnen bepaalde grenzen.’
‘Dat is vriendelijk van u’, zei Liese. ‘En misschien heb ik het verkeerd begrepen, hoor, maar ik dacht dat het andersom was. Ik verzoek u niet om assistentie, u bent gevraagd die te leveren. Dat is geen gunst, maar een opdracht. Kunnen we dan nu misschien beginnen te werken?’
Even dacht Liese dat ze te ver was gegaan. Coleyne keek haar lang en indringend aan. Toen boog hij zich in de richting van de geopende deur van zijn kantoor.
‘Borms!’
Roepen had vele gradaties, wist Liese uit ervaring, maar wat Coleyne deed, kon je gerust blaffen noemen.
Hoofdinspecteur Lino Borms verscheen in de deuropening en keek naar binnen.
‘Tango Charlie?’
‘Breng commissaris Meerhout op de hoogte van het dossier-Franssen.’
‘Wilco’, zei Borms.
Coleyne keek Liese aan. ‘U kunt de hoofdinspecteur zo veel mogelijk vergezellen. Als u onderzoeksdaden wilt stellen, zou het fijn zijn dat die in onderling overleg gebeuren, maar dat wist u waarschijnlijk al, niet? Dag mevrouw Meerhout.’
Toen ze samen door de gang liepen, boog Liese zich samenzweerderig in Lino’s richting.
‘Tango Charlie?’
Borms grijnsde besmuikt en wreef met zijn vingers langs zijn korte baard.
‘Het militaire alfabet. TC, van Thierry Coleyne. Hij staat er nogal op.’
‘Jezus. Nu, zolang ik met jou mag werken, ben ik dik tevreden, hoor.’
‘Daar zou ik toch niet op rekenen, Liese.’
Ze stonden voor de recherchekamer. Binnen zat een oudere inspecteur heel geconcentreerd en met twee vingers een verslag te typen. Beurtelings tuurde hij naar het scherm en ramde dan een van beide vingers op het toetsenbord.
‘Coleyne is een controlefreak’, zei Borms. ‘Reken maar dat ik voortdurend op verslag moet bij hem. Zeker nu.’
‘Hoe bedoel je, zeker nu?’
De hoofdinspecteur schudde het hoofd en kreeg iets meer kleur op zijn wangen dan normaal. Hij heeft zich versproken, dacht Liese.