Home>>read Spoor free online

Spoor(81)

By:Deon Meyer


‘Brad Pitt,’ zeg ik.

‘Bad Pitt,’ zegt ze lachend en ze begint haar spullen in te pakken.

‘Heeft Jeanette tegen je verteld dat het misschien een contract van een paar dagen is?’

‘Ja. Ik ben aan het eind van de middag beschikbaar, dus het is oké.’

‘Wat doe je normaal gesproken?’

‘Ik werk freelance. Meestal voor tv.’

‘Heb je ook voor 7de Laan gewerkt?’ vraag ik hoopvol.

‘Nee. Ben jij een 7de Laan-kijker?’

‘Absoluut.’

Ze schudt ongelovig haar hoofd. ‘What a wonderful world,’ zegt ze en ik vraag me af wat Jeanette haar over mij verteld heeft.

Ik draag de klapstoel naar haar auto, groet, loop naar mijn kamer, trek de gordijnen dicht en test de Panasonic in het bijna-donker. Tien megapixels en vijf keer optische zoom, intelligente autofocus die zo ongeveer alles beheerst als een idioot maar één kans heeft om een foto te nemen.

Precies wat ik nodig heb.

Dan haal ik de Gouden Gids uit de la en zoek een taxiservice die in Sandton werkt.



De Bull Run is een aangename verrassing. Het restaurant ligt tegenover de effectenbeurs, pal naast het Balalaika-hotel. De inrichting is smaakvol en eenvoudig, de muren zijn van kale baksteen, er brandt een open haard en er is een slagerstoonbank waar je vers vlees kunt kopen om mee naar huis te nemen.

Tegen halfzeven zit het halfvol. Vanaf de bar heb ik het beste uitzicht op het restaurant, maar dan loop ik te veel in het oog. Ik vraag een tafel in de hoek. De jonge serveerster, in witte blouse en zwart schort, kijkt nieuwsgierig naar de zwarte sporttas die ik bij me heb en brengt me naar mijn tafel. Ik ga met mijn rug half naar de ruimte zitten, en sla de menukaart open. Ik bestudeer die een hele tijd voordat ik mijn hoofd optil om rond te kijken.

Julius ‘Inkunzi’ Shabangu is er niet.

Ik vraag of ze Birdfield-druivensap hebben. Nee, zegt de serveerster. Ik bestel sla met gefrituurde haloumi en een rode Grapetiser en vraag de serveerster hoe laat ze dichtgaan. Dat hangt ervan af, zegt ze. Meestal pas laat, tegen een uur of een.

Ik lees het boek en vraag me af of ik contact moet opnemen met de schrijver om te vertellen over een nieuwe generatie oplichters.

De Grapetiser komt, later de sla. Ik bestel een pepersteak, medium, maar zeg dat er geen haast bij is.

Geen teken van de Bul.

Tegen halfnegen is het restaurant vol. Twee grote groepen zakenlui, hier en daar een paar gezinnen of stellen, kleinere groepen, een paar tafels van zes met lachende, pratende twintigjarigen, zwart en blank, zo op hun gemak met elkaar, alsof dit land geen geschiedenis heeft. In de winkelcentra en op straat is het ook zo, alsof deze stad een visioen is van wat we zouden kunnen zijn als de donkere schaduwen van de armoede kunnen worden gewist.

De biefstuk is volmaakt, de frieten zijn warm en vers, de bijgerechten van babymaïs en geroosterde paprika’s niet helemaal mijn smaak.

Ik begin te twijfelen of hij nog komt opdagen.



Om tien voor negen komt Inkunzi met zijn entourage het restaurant binnen; vier jonge vrouwen, drie trawanten. Ik herken een van hen. Hij was een van de medeschoppers tijdens de Waterbergnacht.

Ze gaan aan een tafel links van me zitten. Ik draai ze de rug toe, trek mijn sporttas naar me toe en rits die open.

De mag7 ligt daar. Het zekere voor het onzekere.

Ze zijn luidruchtig. Lachen, praten, grote gebaren. Helemaal op hun gemak.

Ik eet mijn hoofdgerecht, bedank voor een toetje, vraag om de rekening. Als die komt, betaal ik aan tafel.

Ik pak de tas op, zwaai hem over mijn schouder zodat ik het geweer bij de hand heb, draai me om en loop rustig naar buiten. Mijn hoofd van hen afgewend.

Het is niet moeilijk zijn auto te vinden. Een zwarte bmw X5 met extravagante wieldoppen. Op de nummerplaat staat inkunzi. Bescheiden man.

Geen andere lijf- of schildwachten. Ik ga bij de fontein van de Village Walk zitten, bel het taxibedrijf en vraag of ze een auto kunnen sturen. Haal de honkbalpet uit mijn tas, trek die diep over mijn hoofd en zet de bril op. Tien minuten later verschijnt de taxi. Ik stap in en vraag de zwarte chauffeur om zo te parkeren dat ik het interieur van het restaurant kan zien.

‘De meter loopt,’ zegt hij.

‘Laat maar lopen.’

Ik geef hem het huisadres van Inkunzi. ‘Weet je waar dat is?’

Hij wijst naar de navigator op zijn voorruit. ‘Ik weet waar alles is,’ zegt hij en hij voert het adres in. Het toestel geeft aan dat het 6,9 kilometer is van waar we nu zijn, met een verwachte rijtijd van veertien minuten.

‘Als ik je een teken geef, moeten we daar snel naartoe.’

‘Yebo.’ Alles gezien en alles gehoord. Dit is Johannesburg.

Tien minuten later vraagt hij of hij muziek mag aanzetten.

Natuurlijk, zeg ik. Hij stemt af op een zender die kwaito speelt en zit onbekommerd te luisteren.