Home>>read Spoor free online

Spoor(73)

By:Deon Meyer




Lotter kijkt neer op de strook vrijgemaakt bos in een vlakke vallei tussen hoge heuvels en zegt: ‘Dit wordt tricky.’

‘Hoe tricky?’

‘Heel tricky.’

‘We hoeven niet te landen,’ en ik begin alternatieven te bedenken die hoofdzakelijk vervoer over de weg inhouden.

‘Je kunt maar beter je ogen dichtdoen,’ zegt hij met een grijns die uitdrukt dat hij nog steeds de grenzen van zijn RV7 wil testen.

Hij vliegt weer over de landingsbaan en laat een vleugel zakken om beter te kunnen zien.

‘Waar kijk je naar?’

‘Er is geen windzak.’

‘Is dat een probleem?’

‘Neu... niet echt.’

Dan maakt hij een wijde draai voordat hij omlaag duikt en op een opening tussen twee heuvels mikt. ‘Hold on.’

Ik overweeg serieus om mijn ogen dicht te doen.

Rotsen en struiken en bomen niet meer dan een paar meter van de punten van de vleugels, dan draait hij scherp naar links, zakt nog lager. De vallei opent zich, de boomtoppen zijn te hoog, te dichtbij. De toonhoogte van de motor zakt, hij werkt met de stuurknuppel en de pedalen, de landingsstrook ligt recht voor ons, te kort. We raken de aarde met een harde bons. Lotter remt hard, mijn lichaam hangt in de veiligheidsgordels. De muur van bomen komt snel naderbij.

Ik doe mijn ogen dicht.

‘Jeez,’ zegt Lotter.

We komen tot stilstand. Ik doe mijn ogen open. De schroef van het vliegtuig is nauwelijks meer dan twee meter van de solide stam van een baobab verwijderd.

Hij schakelt de motor uit en zucht diep.

‘That wasn’t so bad,’ zegt hij.

‘En het opstijgen morgen?’

‘Naaa... Piece of cake.’ Maar hij gelooft het zelf niet eens.





41


Op lastig terrein, waar sporen schaars zijn, moeten spoorzoekers soms volledig anticiperen op de verplaatsingen van het dier.

– De kunst van het spoorzoeken: Principes van het spoorzoeken



Tien minuten nadat we zijn geland, komt een aftandse Land Rover aangehobbeld door het hoge gras en de doringbomen. Er stappen twee zwarte mannen uit die ons verlegen in het Engels begroeten alsof ze niet elke dag bezoekers krijgen.

‘Wij brengen u naar het kamp.’

Lotter kijkt met grote belangstelling naar de auto. ‘Fantastisch,’ zegt hij. ‘De Serie II stationwagon, de 2.25 diesel. Dat ding moet minstens vijftig jaar oud zijn.’

In vervoering, alsof we niet net een doodsverachtende landing hebben overleefd.

We pakken allebei onze tas, stappen in en hotsen over bijna onzichtbare karrensporen door het bos, verstoren een kleine kudde gnoes en hun zwerm vergezellende vogels. Drie giraffen, verheven boven dit alles, negeren ons. De hitte hier is draaglijk, minder drukkend dan in Musina.

Het kamp ligt tegen de helling van een heuvel, een kring lichtgroene canvas tenten op houten platforms in de koele schaduw van enorme msasa’s. Naast de weg staat een ruw bord met de woorden chinhavira camp uit een blok teakhout gekerfd. Er staat een lapa in het midden, met een paar tafels en stoelen, een grote vuurplaats. Tussen de tenten harkt een man de roodbruine grond, bij een tafel naast de lapa staan twee anderen groente te schillen.

Onze chauffeur zegt: ‘Shumba komt later. Ik zal u uw tent laten zien.’

‘Shumba’ is Ehrlichmann vermoed ik.

We lopen achter hem aan.



Hij verschijnt tegen zonsondergang, een grote man die door de lange schaduwen komt aanlopen, een kromme wandelstaf in de hand, kaki korte broek en overhemd met korte mouwen, sandalen, breedgerande hoed en lang zilvergrijs haar tot op zijn schouders. Een baardloze Mozes in safari-outfit.

Lotter en ik zitten in de lapa, hij met een biertje, ik met een cola, want ze hebben geen Birdfield of Grapetiser. De man zet zijn staf tegen de ring van houten palen, neemt zijn hoed af, glimlacht breed en komt met uitgestrekte hand naar ons toe.

‘Ik ben John Ehrlichmann,’ zegt hij, dezelfde mooie, melodieuze stem van de satelliettelefoon.

We staan op en stellen ons voor.

‘Lotter.’

‘Lemmer.’ Ik verwacht dat hij iets over de toestand van mijn gezicht gaat zeggen en vraag me af welke kwinkslag Lotter in petto heeft.

‘Alliteratie,’ zegt Ehrlichmann. ‘Daar hebben we hier veel van.’ Dan lacht hij zacht. ‘Welkom in Chinhavira. Ik zie dat Chipinduka en Chenjerai goed voor jullie hebben gezorgd.’ Hij is bijna twee meter lang, met een diep gegroefd gezicht. Hij moet aan de verkeerde kant van de zestig zijn, maar is een indrukwekkende figuur, energiek en fit. Het lange grijze haar is nu een stralenkrans. Om zijn linkerpols zitten allerlei verschillende armbandjes.

‘Please. Ga zitten. Geniet van je drankje. Ik kom zo bij jullie.’

‘Dank je,’ zegt Lotter.

‘Graag gedaan,’ en dan draait hij zich om en loopt traag en statig weg, in de richting van de tenten. Als hij buiten gehoorsafstand is, zegt Lotter zacht: ‘Weet je aan wie hij me doet denken?’