Home>>read Spoor free online

Spoor(62)

By:Deon Meyer


Ik voel eraan, kijk weer naar de neushoorns, mijn hoofd te traag om alles te verwerken.

‘Dit lag hier,’ zegt hij en hij wijst naar het hoge gras dat weelderig groeit in het lekkende windpompwater bij het hek. ‘Er heeft iets in gezeten. Een beetje gel, een soort taaie vloeistof.’

Hij kijkt naar me terwijl ik probeer alles op een rijtje te zetten.

‘Wacht...’ zeg ik, want ik snap er niets van. Ik ruik aan het plastic. Niets.

‘Ze is weg,’ zegt Brand.

Ik probeer hem te volgen. ‘Wanneer?’

‘Ergens vannacht. Ze heeft gisteravond nog met ons gegeten. Daarna heeft Marika haar haar slaapkamer gewezen, haar welterusten gewenst en de deur dichtgedaan. En toen ik hier kwam, om een uur of zes vanochtend, waren de kooien open en de dieren eruit. Toen wilde ik haar wakker maken, maar de kamer was leeg. Ze heeft een bad genomen, maar niet in het bed geslapen.’

‘Wacht, wacht, wacht...’ Mijn hersenen knarsen. ‘Vlo heeft ze ’s nachts naar buiten gelaten?’ Want toen de kooien hier gisteravond eindelijk op de grond stonden, had ze dringend gezegd: ‘Laat ze maar waar ze zijn.’ En op Diederiks vraag waarom, antwoordde ze dat neushoorns slechte ogen hadden. ‘Ze gaan dwars door de omheining heen als ze in het donker uit de kooi komen. Morgenochtend maken we ze open. Pas na negen uur. Dan zijn ze gewend aan de geluiden en geuren.’

‘Cornél,’ zegt Diederik nu. ‘Die bedoel ik.’

‘Ze moest ze wel in de kooien laten zodat ze de spullen kon weghalen,’ zegt Diederik. ‘En ze hoopte waarschijnlijk dat ze zich ergens zouden verstoppen vanochtend, zodat zij nog wat tijd kon winnen.’

‘Jissis,’ zeg ik, want ik begin het te begrijpen.

‘Ik heb net Ehrlichmann op zijn satelliettelefoon gebeld. Hij zegt dat de dieren toen ze in Zim werden ingeladen zo gezond waren als maar kan. Nijdig en wild, maar geen huidziekte te bekennen. Ze moet het plastic onderweg op ze hebben vastgeplakt. Kijk, ze hebben vanochtend hier bij de voederbakken door de modder gerold, kijk maar naar die donkere vlekken op de huid waar de zweren zaten. Ik denk dat ze een beetje last hadden van de lijm.’

‘Alleen aan de bovenkant,’ zeg ik.

‘Wat?’

‘De zweren. Die zaten alleen boven op de neushoorns. Op de nek en rug en billen. Waar ze erbij kon door de tralies van hun kooien.’

Hij grinnikt en knikt. ‘Je moet toegeven dat het slim is.’

Ik kijk weer naar het stukje plastic. ‘Maar wat zat erin?’

‘God mag het weten. Maar dat is wat de overvallers zochten.’

‘Moet haast wel.’

‘Je bent me een excuus schuldig, Lemmer.’

‘Ze werkte voor jou, Diederik...’

‘Nee! Ik ken haar voor geen meter. Ehrlichmann heeft haar gevonden. Hij heeft haar betaald.’

‘En hij beweert dat hij niets van dat spul af weet?’

‘Wat ik zeg, hij klonk door de telefoon net zo verbijsterd als ik.’

‘Heb jij Ehrlichmann gevraagd of ze iets bij zich had tijdens het laden in Zim?’

‘Nee.’

‘Hoe weet je dat hij er niet bij betrokken is?’

‘Waarom zou hij anders toegeven dat de neushoorns gezond waren?’

Goed punt. ‘Ik wil met hem praten.’

‘Het is een satelliettelefoon. Oproepen kosten een fortuin. Wat maakt het uit? De neushoorns zijn hier, veilig... iedereen is betaald. Jij, Lourens, Nicola... Ja, we zijn door een meisje bedonderd, maar wat is de echte schade? Ik bedoel, volgende week zijn jouw blauwe plekken weg.’

‘Het maakt voor mij uit, Diederik. En voor Lourens le Riche. Kom...’ zeg ik en ik wil weglopen.

‘Je bent me nog steeds een excuus verschuldigd.’

‘Je hebt documenten vervalst die Nicola veel schade hadden kunnen berokkenen. En waardoor Lourens en ik de bak in hadden kunnen vliegen.’ En bovendien ben ik voorwaardelijk vrij, kan ik er nog bij vertellen.

Hij kijkt schuldbewust naar de grond. Zeker bang dat ik Nicola over zijn zonden ga vertellen.

‘Diederik, hoe ben je aan die mag7 gekomen?’

‘Ik... dat is een lang verhaal.’ Met een hoofdschudden dat beduidt dat hij daarover gaat zwijgen.

‘Heb je mijn werkgever al betaald?’

De kuiltjes zijn verdwenen. Hij knikt zuur. ‘Kom, laten we dat maar even afhandelen.’

We lopen zwijgend. De volle omvang van Vlo van Jaarsvelds bedrog dringt langzaam tot me door.

Vlak voordat we de boerderij binnengaan, valt me iets anders in: hoe is ze hier weggekomen? ‘Het is zestig kilometer naar het dorp, Diederik...’

‘Het is tien kilometer tot aan de doorgaande weg. En ze was moe, dat kon ik zien.’

‘Heb je iets gehoord? Een auto?’

‘Je hoort auto’s pas als ze daar door de poort komen...’ Dan zegt hij: ‘Ai ai, die Cornél,’ en hij lacht zijn kuiltjeslach en schudt zijn hoofd.