‘Wat heeft Ehrlichmann meegestuurd, Diederik?’
‘Ik weet het niet,’ zegt hij klagerig.
‘Papa,’ roept Marika, weer bij de deur, ernstig bezorgd. Ze rukt aan de deurknop.
‘Alles oké,’ antwoordt hij.
‘Doe de deur open.’
‘Marika, alles is oké.’
‘Doe de deur dan open.’
Ik kijk naar hem, de aartsleugenaar die me in mijn huis de ‘vergunning’ heeft overhandigd met zoveel sluw bedrog. En hij liegt nog steeds. Ik haal de sleutel uit mijn zak en gooi die naar hem. Hij mist, bukt zich, raapt hem op, komt overeind en gaat de deur opendoen.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Marika met een beschuldigende blik naar mij.
‘Gewoon een misverstand,’ zegt Diederik. ‘We komen eraan.’
Ze wil eigenlijk niet weglopen, maar draait zich langzaam om en verdwijnt in de gang.
Diederik en ik staren elkaar aan. ‘Lemmer, op mijn erewoord, ik weet niet wat ze zochten. Het spijt me verschrikkelijk wat er is gebeurd, maar ik ben onschuldig, op mijn erewoord.’
‘De vraag is of je nog eer hebt,’ zeg ik. ‘Je betaalt nu Jeanette Louw. Anders kom je de kamer niet uit.’
‘Natuurlijk.’
En dan loop ik weg om Emma te gaan halen.
34
... heeft een spoorzoeker vaak een vooropgezet beeld van hoe een kenmerkend spoor eruitziet. Hij zal bevooroordeeld zijn, zien wat hij wil zien, en om zulke vergissingen te voorkomen, moet hij of zij zorgen niet te snel conclusies te trekken.
– De principes van het spoorzoeken: Herkenning van sporen
Op de terugweg naar Loxton in de Freelander van Emma. Zij rijdt, ik vertel.
‘Ai ai,’ zegt ze als ik klaar ben, dezelfde Diederik-ontnuchtering die ik heb ervaren, hetzelfde gevoel van verlies, een barst in de eerbare façade van de Bo-Karoo.
‘Wat ga je doen?’
‘Ik weet het niet... Daar ga ik een nachtje over slapen. Eerst met Jeanette praten.’
‘Het is misschien goed zo,’ zegt ze. ‘Lourens vertelde dat je die Harley-kerels weer tegen het lijf bent gelopen...’
Ik had het kunnen weten.
‘Ik...’ Ik zoek naar een verontschuldiging, maar vind die niet.
Emma steekt haar hand uit en pakt zacht de mijne, die met de snijwonden.
Jeanette Louw is een voormalige sergeant-majoor van de Legeracademie voor vrouwen in George, en oprichter, directeur en enige aandeelhouder van Body Armour. Haar leeftijd – een geschatte eind veertig – is een goed bewaard geheim. Ze heeft een voorliefde voor Gauloises, pasgescheiden heteroseksuele vrouwen en dure, donkere designermannenpakken met felgekleurde dassen. Ze is een veeleisende werkgever die absolute loyaliteit, integriteit en professionaliteit van haar mensen verwacht, omdat ze aan zichzelf dezelfde eisen stelt.
‘Ik hoop dat je hem goed op z’n falie hebt gegeven,’ zegt ze over de telefoon als ik mijn verhaal heb verteld.
‘Met een golfclub.’
‘Ha!’ Haar gewone lach. Explosief. ‘En je gaat het daar niet bij laten.’ Want ze kent me.
‘Nee.’
‘Luister, Lemmer: ik ga die lul nu bellen en zeggen dat zijn rekening doorloopt tot jij erachter bent wat er aan de hand is. En als hij niet betaalt, stuur ik twee gorilla’s om het geld te halen.’
‘Dank je.’
‘Met jou alles goed?’
‘Alleen wat wonden op interessante plekken. Heel sexy. Ik kan je foto’s sturen.’
‘Fok,’ zegt ze. ‘Hoe krijg ik dat beeld nou weer uit mijn hoofd?’
Aan het eind van de avond, op de spierwitte lakens van mijn bed, snakt Emma naar adem bij het zien van de blauwpaarse plekken en schaafwonden op mijn lichaam. Ze haalt een tasje en smeert mijn lichaam in met olie en crèmes, langzaam en zorgvuldig. Haar handen zijn zacht en koel, haar stem melodieus als ze me met smaak vertelt over haar middag met Antjie Barnard, haar ochtend in de kerk. Antjie, die achter een rookgordijn van sigaretten had gezegd: ‘Emma, jij bent de juiste voor Lemmer. Maar als ik dertig jaar jonger was...’ En: ‘Het probleem van Diederik Brand is dat hij zich verveelt. Hij is te intelligent om boer te zijn.’
Voor de kerkdienst, zegt Emma, wilden ze allemaal de verhalen over de ridders en de Rooi Granaat horen. ‘De dominee heeft vanochtend gebeden “dat de Goede Heer Zijn beschermende hand over onze Lemmer en Lourens moge houden tijdens hun reis”.’
Onze Lemmer. Voor het eerst.
Maar stel dat ik Diederik Brand ontmasker?
Als ze klaar is, pakt ze de flesjes en potjes weer in, doet het licht uit en komt naast me liggen, haar hand zacht op mijn borst. ‘Ik moet morgen terug naar de Kaap,’ fluistert ze. En dan, met een diepe zucht van welbehagen: ‘Ik hou zoveel van je.’