Wat misschien ten dele waar is. Ik trek de stok naar achteren en zwiep naar hem, mik op zijn ribben. Voor een grote man beweegt hij verrassend snel. Ik sla mis. ‘Lemmer, alsjeblieft,’ en hij rent naar de deur. Ik heb hem beet aan zijn overhemd en trek hem terug. Dan loop ik naar de deur, doe die op slot en steek de sleutel in mijn zak.
‘Alsjeblieft, maat...’ Grote ogen nu, de charme is aan het tanen.
‘Heeft Lourens je verteld hoe ze een revolver tegen zijn hoofd hebben gehouden? Nadat ze een kerel die wij hadden aangereden door zijn kop hadden geschoten?’
‘Nee.’
‘Dat komt doordat hij te netjes is, Diederik. Hij had je moeten vertellen hoe het voelt als je het schot hoort en denkt dat je doodgaat. Het geluid dat je maakt, de angst, de vernedering als ze expres misschieten. Heeft hij je verteld hoe Cornél gehuild en gesmeekt heeft?’
‘Jezus, Lemmer, dat wist ik allemaal niet.’
‘Er is schade aangericht. Door jouw toedoen. En nu ga je betalen.’
‘Lemmer, ik zweer...’
Ik sla snel en tref hem op zijn onderste ribben.
‘Lemmer!’ Een gil. ‘Jezus, alsjeblieft...’
Ik sla weer. Hij weert af met zijn handen, de houten kop raakt zijn onderarm.
‘Alsjeblieft!’ Bulderend, smekend.
‘Papa?’ klinkt de stem van zijn vrouw van de andere kant van de deur.
Ik til de stok weer op. ‘Zeg tegen haar dat alles in orde is,’ zeg ik zacht.
‘Alles in orde, mama.’
‘Weet je het zeker?’
‘Ja, absoluut zeker.’ Zijn adem gaat nu snel, zijn ogen flitsen heen en weer tussen mij en de deur.
Eerst stilte. Dan voetstappen op de houten vloer. Ze gelooft hem.
‘Waarom heb je me meegestuurd?’
Hij houdt nu zijn handen beschermend voor zich. ‘Je gelooft me toch niet...’
Ik til de stok op. ‘Doe een poging.’
Hij trekt zich terug tot bij zijn bureau. ‘Ik zweer het, Lemmer, het ging alleen over de hoorns.’ Hij praat snel, wanhopig. ‘De wilddieven, de stropers, het loopt uit de hand. En het spul komt uit Zim, je weet hoe het daar gaat, de politie, ze doen allemaal mee met het smokkelen, ik zweer het, ik zweer het, ik heb alleen ter bescherming van Lourens en Cornél...’
‘Je hebt gelijk. Ik geloof je niet. Wanneer heb je Lotter laten komen?’
‘Vrijdagavond heb ik hem gebeld...’
‘Maar je komt pas zaterdagochtend om elf uur naar mij vragen?’
‘Ik... het punt is, ik was aanvankelijk van plan zelf mee te rijden. Maar toen zei Marika: “Geen sprake van, laten we liever een professional inhuren,” en toen heb ik rondgebeld, maar niemand had je nummer, je staat niet in het telefoonboek, en ik kon zaterdagochtend pas tegen negen uur hier weg met al het geregel en toen ben ik je thuis gaan zoeken, maar daar was niemand, en toen vond ik je in de Rooi Granaat...’
‘En je gaf me een mag7, het zekere voor het onzekere?’
‘Ik weet hoe het klinkt, Lemmer...’
‘Waar heb je dat geweer vandaan?’
‘Dat is een lang verhaal...’
Ik sla weer en raak hem vol op zijn schouder. Hij maakt een wanhopig geluid en vlucht om het bureau heen, hij zoekt een plek om onder weg te kruipen. ‘Wat wil je?’ roept hij wanhopig.
‘De waarheid, Diederik. Want je liegt.’
‘Waarover?’
Ik til de stok weer op en loop achter hem aan.
‘Oké.’ Smekend, vluchtend, om het bureau heen, ik erachteraan.
‘Oké wat?’ Nog steeds een draaimolen, kinderspel.
‘Ik zal het vertellen, maar zet eerst die fucking club neer.’
Ik blijf staan, laat de stok zakken.
Hij blaast langzaam en luid zijn adem uit. ‘Moet je ons zien...’
Het is een circus, maar ik wil hem geen kans geven te ontsnappen. ‘Praat, Diederik.’
Hij gaat uitgeput in de mooie oude stoel zitten. ‘Ik heb over de vergunning gelogen.’
‘De vergunning?’
‘Die is vervalst.’
‘De invoervergunning?’
‘Ja. En de brief van Natuurbeheer. Ik... het heeft geen schade aangericht, Lemmer. Nicola... Hij heeft een regel, hij vervoert geen wild als de vergunningen niet in orde zijn. En ik had op geen enkele manier een vergunning voor die neushoorns kunnen krijgen.’
‘Wie heeft de vervalsing gemaakt?’
‘Ikzelf. Alleen om langs Nicola te komen. En voor jullie, als jullie werden aangehouden...’
‘Je hebt niet met mensen van de regering gepraat?’
‘Nee.’
‘Het was smokkel.’
‘Ja.’
‘Zijn de beesten gestolen?’
‘Nee! Ik zweer het. Ehrlichmann had gehoord dat ik neushoorns zocht, hij belde me en vertelde dat die beesten buiten de wildparken rondliepen, ze waren van niemand, de kans dat ze zouden overleven was nul, het was alleen maar een kwestie van tijd, Lemmer, het was een noodgeval, een reddingsactie, ik zweer het. Maar ik moest voorzichtig zijn, ik... er waren een hoop mensen bij betrokken om ze te vangen en in te laden. Ze konden stuk voor stuk besluiten om de hoorns... Daarom heb ik jou erbij gehaald, want je weet maar nooit, dit is Afrika...’