Home>>read Spoor free online

Spoor(54)

By:Deon Meyer


Ik klim achter het stuur, sla het portier dicht en wacht op hen. Dan start ik, worstel met de versnellingen, zet de lichten aan en trek langzaam op. Ik concentreer me, probeer de vrachtwagen onder controle te krijgen, de omvang, de massa. Verzet me tegen verwijten, maar dat lukt niet. Ik had ze moeten beschermen. Ik had niet uit de wagen moeten springen. Ik had er eerder uit moeten springen. We hadden moeten stoppen, de politie moeten bellen. Ik had de achtervolgers moeten confronteren, een uur geleden, toen het er nog maar twee of drie waren.

Ik had ze moeten beschermen.

Ik had moeten schieten, chaos zaaien.

Ze hadden overmacht. Maar weinig wat ik kon doen, in mijn eentje.

Waarom heeft Diederik me meegestuurd?

Ik had ze moeten beschermen.

Dertig kilometer verder vraagt Lourens nauwelijks hoorbaar en toonloos: ‘Hebt u hier een geldig rijbewijs voor?’

‘Nee.’

‘Ik ben zo weer in orde.’



In Vaalwater, onder het felle licht van een benzinestation, klimt ze naar de kooien en geeft eerst de ene neushoorn en dan de andere een spuit.

Tankbedienden kijken ons met achterdochtige, schichtige ogen aan. Er zit bloed op mijn gezicht.

Ik laat de tank vol diesel gooien, inspecteer de vrachtwagen opnieuw. Alles lijkt in orde. Ik loop naar de wc. Ontdek in de spiegel dat ik er slecht uitzie. Opgezwollen oog, diepe snee bij de wenkbrauw. Vlokjes van de hersenen van Slang op mijn oor. Ik was me lang en grondig.

In het winkeltje koop ik vier liter cola, want ze hebben suiker nodig.

Lourens zegt: ‘Ik rijd weer.’

‘Straks,’ zeg ik en ik laat hem van de frisdrank drinken. ‘Jij mag kaartlezen.’

Om 2.45 uur rijden we het dorp uit. Zijn stem is emotieloos als hij aanwijzingen geeft.

Ik wil met ze praten. Ik wil tegen ze zeggen dat bang zijn geen schande is. Ik wil uitleggen hoe geweld en angst je van je waardigheid beroven, dat je dat niet moet toelaten. Ik wil ze uitleggen hoe trauma’s werken, de processen, de mechanismen om het te bestrijden. Zoals wraak.

Ik vind de woorden niet.

Eindelijk haalt Lourens zijn cd’s uit een vakje. Hij kiest er een, duwt hem in de speler en draait het volume open. Ik kijk naar de hoes. Arsis. We are the Nightmare.

Deathmetal spoelt over ons heen, surrealistisch, onaards, tot er voor niets anders meer ruimte is.



Wanneer de cd is afgelopen, de verschrikkelijke stilte. Dan zegt Lourens: ‘Nou gaat het wel weer.’

‘Ik rijd tot vlak voor Rustenburg. Probeer een beetje te slapen. We hebben nog een lange weg te gaan.’

Hij aarzelt voordat hij ‘Oké’ zegt.

‘Wil je een kussen?’ vraagt Vlo.

‘Nee, dank je. Jij moet ook proberen te slapen.’

Er is nu een band tussen hen.

‘Het spijt me,’ zeg ik.

‘Het was niet uw schuld.’

Ik zeg niets.

‘U had niets kunnen doen.’

Ik wil hem geloven. Ze waren met te veel.

‘Wat zochten ze?’ vraagt Vlo, retorisch.

‘Ik weet het niet.’

Ze draait zich naar mij. ‘Zeker weten?’

‘Nee,’ werpt Lourens tegen. ‘Oom Diederik heeft hem gisteren pas gevraagd om mee te rijden.’

‘Waarom?’

Dat is de vraag.

‘Daar kom ik wel achter,’ zeg ik. Want het antwoord ligt bij Diederik Brand. De oude boef. De Zwarte Zwaan van de Bo-Karoo. ‘Ik kom er wel achter.’



Ze slapen twee uur lang.

Ik ken het proces dat Lourens doormaakt. De nabijheid van de dood, de schok van een eerste confrontatie met wreedheid. Het onvermogen om te begrijpen of te accepteren dat mensen daartoe in staat zijn, dat de wereld eigenlijk een plek is waar de gewelddadigste zegeviert. Ik was acht toen mijn vader me in elkaar begon te meppen. Om mijn moeder te straffen voor haar ontrouw. Een kind leert sneller, past zich makkelijker aan als het niets anders kent. Maar Lourens komt voort uit een stabiel, liefdevol gezin dat hem waardigheid en zelfbewustheid heeft meegegeven, naastenliefde, respect voor anderen.

Dat is hem nu allemaal afgepakt.

Zeventig kilometer voor Rustenburg komt de zon op, schuin van links, zodat ik de zonneklep moet neerklappen. Lourens wordt wakker.

‘Hoe voel je je?’ vraag ik.

‘Beter dan u oom. Klaar om achter het stuur te gaan.’ Een valse klank in zijn enthousiasme.

Ik stop en stap uit. Bonkende koppijn, linkeroog dichtgezwollen, mijn lijf doet pijn, maar de grootste schade is hopelijk een gebroken rib. Voor de vrachtwagen legt Lourens een hand op mijn arm. ‘Oom, we hadden niets kunnen doen.’

Ik kijk hem aan en zie de ernst op zijn gezicht. Ik knik alleen maar.

Als we optrekken, wordt Vlo met een ruk wakker, kijkt op haar horloge en pakt de kaart. ‘Ventersdorp,’ zegt ze. ‘Om zes uur moet ik weer prikken.’

Ik laat hem bij een benzinestation in Rustenburg stoppen zodat we naar de wc kunnen. Ik wil kijken of er bloed in mijn urine zit.