‘Ja.’
‘Aha.’ En dan verbaasd: ‘Hoe ken je hem dan?’
Weer de stille zucht. ‘Er was afgelopen jaar een wwf-olifantentelling in de Chizarira... dat is een nationaal park in Zim. Ik had me als vrijwilliger gemeld. Ehrlichmann zat in het team.’
‘Oké,’ zegt Lourens.
Achter ons zijn de lichten nog steeds aanwezig.
Ze drinkt de beker leeg, geeft hem aan mij, trekt haar benen onder zich in de lotushouding en kruist haar armen onder haar borsten. ‘Vertel eens over Diederik Brand.’
‘Oom Diederik...’ zegt hij. ‘Waar zal ik beginnen? Hij is een soort legende in de Bo-Karoo...’
‘Is hij rijk?’
Interessante vraag.
‘Oom Diederik? Ja, hij is rijk.’
‘Hoe heeft hij zijn geld verdiend?’
Lourens hinnikt even.
‘Wat moet dat betekenen?’
‘Kijk, oom Diederik, hoe moet ik het zeggen? Hij is een...’ Op zoek naar het juiste eufemisme.
‘Zwarte Zwaan,’ zeg ik onwillekeurig.
Ze kijken me allebei aan.
Het komt doordat ik aan Emma had zitten denken, het afgelopen uur, voordat Lourens om koffie vroeg.
‘Een Zwarte Zwaan is een afwijking van de regel, iets onverwachts wat alles verandert,’ zeg ik en ik probeer me te herinneren wat Emma me zestien uur geleden in de Rooi Granaat vertelde. Ze had het hele weekend in het boek gelezen, waarbij ze voortdurend opmerkingen maakte als ‘ongelooflijk’ en ‘zo interessant’, tot ik haar zaterdagochtend vroeg waar het over ging.
Lourens en Vlo wachten tot ik me nader verklaar.
‘Voordat ze Australië hadden ontdekt, waren de Europeanen ervan overtuigd dat alle zwanen wit waren. Want zo werkt ons hoofd. We leren uit observatie, we trekken conclusies op grond van een grote mate van waarschijnlijkheden, we geloven vast dat dit de enige waarheid is. Als je honderd jaar lang alleen maar witte zwanen ziet, ligt het voor de hand dat er alleen witte zwanen zullen zijn. En toen vonden ze zwarte zwanen in Australië.’
‘Wat heeft dat met Diederik Brand te maken?’
Geen onredelijke vraag, al irriteert haar houding me.
‘Alle mensen in de Karoo die ik ken, zijn pijnlijk eerlijk. Eerbaar. Een arbeidsethiek die zegt dat er maar één manier is om je brood te verdienen. Het is nooit bij me opgekomen dat Diederik anders zou zijn.’
‘En is hij dat?’
‘Klaarblijkelijk,’ zeg ik en ik kijk naar Lourens voor hulp.
‘Dat is hij,’ beaamt Lourens en dan trapt hij op de rem en zet zijn richtingaanwijzer aan. ‘We moeten er hier af.’ Hij wijst naar de wegwijzer die de D579 naar het Lapalala Wilderness Game Reserve aanduidt.
Vlo pakt de kaart en vouwt hem open. ‘Weet je het zeker?’
‘Yep,’ zegt hij en hij blijft remmen totdat hij van de asfaltweg een brede onverharde weg op draait. Hij werpt me een snelle blik toe en dan kijken we allebei in de zijspiegels. Hij maakt langzaam vaart.
De weg achter ons blijft donker.
Lourens rijdt harder.
Nog steeds donker.
Vlo kijkt op van de kaart. ‘Ik snap nog steeds niets van de route,’ zegt ze.
‘We moeten over Vaalwater,’ zegt Lourens. ‘Dan naar Bela-Bela. Het is geen grote omweg...’
En dan zwijgt hij ineens want plotseling verschijnen achter ons de koplampen in de spiegels.
28
... als je een enthousiaste natuurvorser bent die veel tijd in het veld doorbrengt, dan is de kans dat je vroeg of laat gebeten wordt niet te verwaarlozen (vooral als je probeert slangensporen te volgen).
– De principes van het spoorzoeken: Interpretatie van sporen
‘Wat?’ zegt Vlo, want ze is niet dom.
‘Maak je geen zorgen over de route,’ zegt Lourens.
‘Waarom zitten jullie naar elkaar te kijken?’
‘Er zit een auto achter ons, al zeker een uur,’ zeg ik, want ze moet het weten.
Ze kijkt me aan alsof ze me voor het eerst ziet. Dan ontsnapt er een korte, ruwe lach uit haar mond. ‘Je maakt een grapje.’
‘Kijk zelf maar,’ zeg ik met een gebaar naar de spiegel.
Ze leunt opzij, ziet de lichten en vraagt sceptisch: ‘En hij zit al een uur achter ons?’
‘Hij slaat af waar wij afslaan,’ zegt Lourens.
‘Big deal,’ zegt ze. ‘Kan ik nog wat koffie krijgen?’ En dan: ‘Denken jullie dat ik daarin trap? Denken jullie dat ik stom ben?’
‘Nee,’ zeg ik.
Dat vleit haar.
Ik denk na over het landschap. De weg daalt en stijgt, kronkelend tussen onzichtbare heuveltjes. Ik vermoed dat we in de Waterberge zijn. In het licht van de koplampen staan doringbomen tot vlak langs de weg, nu en dan een hoekige rotsformatie. Niet ideaal.
‘We moeten het zeker weten, Lourens. We wachten op een langere helling. Niet remmen, want we willen ze niet waarschuwen. Maar rij langzamer, rem op de motor. Langzaam, gelijkmatig. Hou je lichten aan.’