Maar ik weet uit persoonlijke ervaring: je kunt niet aan je afkomst ontsnappen. Die zit in je, vervlochten in elke cel. Je kunt zeggen dat je het contact met je ouders bent kwijtgeraakt, je kunt vage antwoorden geven als Emma vraagt: ‘Hoe was het om in Seepunt op te groeien?’ Je kunt je in Loxton verstoppen, maar op een gegeven moment haalt alles je in.
En ik denk dat Vlo van Jaarsveld dat in zekere zin weet. Het is de angst voor ontmaskering die haar drijft, die aan haar vreet, het is dat mechanisme dat haar heeft vervormd tot deze boze, vastberaden jonge vrouw.
Het is een gevoel dat ik begrijp. Daarom zal ik haar haar gang laten gaan. Haar van dienst zijn.
Maar moet ik Lourens le Riche waarschuwen? Want Vlo zal zijn hart breken.
Nee. Lemmers Eerste Wet.
27
... spoorzoekers moeten ook in staat zijn activiteiten van dieren te interpreteren zodat ze hun bewegingen kunnen voorzien en voorspellen.
– De principes van het spoorzoeken: Interpretatie van sporen
Onverharde wegen in Limpopo, nu en dan een stuk asfalt, alles verlaten zo diep in de nacht. De koplampen van de Mercedes, op groot licht, beschijnen hoog, dor gras langs de rand van de weg, soms bomen, koeien, ezels, gehuchtjes, of armoedige, in duisternis gehulde nederzettingen. In de cabine heerst stilte, want De Veearts slaapt.
Ze is stilletjes ingedut, haar armen zijn opeens van haar knieën gegleden en ze heeft de schrik verhuld door haar benen onder het dashboard te steken, haar rug in het kussen te nestelen en haar hoofd tegen de leuning van Lourens’ stoel te laten rusten.
Pas wanneer we vlak voor middernacht op de R561 naar het zuiden afslaan, fluistert Lourens tegen mij: ‘Kunt u de koffie tevoorschijn halen, alstublieft.’
Ik doe voorzichtig om haar niet te storen en vind de thermosfles.
‘De bekers zitten daarboven,’ zegt hij en hij wijst naar een vakje in het midden. Hij kijkt in de zijspiegel. Ik strek me, doe het vakje open en pak de bekers.
‘Neem zelf ook.’
Ik schenk in en geef hem een beker. Hij pakt hem aan, kijkt vluchtig en medelijdend naar Vlo en zegt: ‘Ze zal wel kapot zijn. Ik vraag me af of ze ook al helemaal uit Zim is meegereden.’
‘Vast wel,’ fluister ik.
‘Het moet een helse tocht zijn geweest.’
Hij heeft gelijk. Misschien moet ik mijn kijk op haar ook wat afzwakken. Zevenhonderd kilometer door Zimbabwe met een verboden vracht zal zijn tol eisen.
‘Waar zou oom Diederik haar vandaan hebben?’ vraagt hij. En dan kijkt hij weer in de zijspiegel, remt af, proeft hoe warm de koffie is, loert weer in de spiegel en zegt: ‘Waarom gaan die lui ons niet voorbij?’
Ik schenk koffie in de tweede beker.
‘Hij zit al vanaf Alldays achter ons,’ zegt hij, nog steeds zachtjes.
‘Hoe ver terug is dat?’
‘Zo’n vijftig kilometer.’
Het was een onverharde weg, lastig om te passeren, maar nu zitten we op asfalt en rijden we langzamer, iets over de zeventig. ‘Wat doet hij nu?’
‘Nu is hij teruggevallen.’
‘Heb je deze spiegel nodig?’ Ik duid naar de spiegel aan mijn kant.
‘Die kunt u wel even verstellen.’
Ik draai het raampje open. De nacht is behoorlijk afgekoeld sinds we de neushoorns hebben ingeladen. Ik verstel de spiegel zodat ik de weg achter ons kan zien. Vlo wordt wakker door het lawaai van de wind.
‘Wat?’ zegt ze en ze veegt met haar hand over haar mond.
Ik draai het raampje dicht. ‘Ik heb alleen de spiegel versteld.’
Ze komt overeind, rekt zich uit, voor zover mogelijk in de beperkte ruimte, en haalt haar vingers door haar haar om het glad te strijken.
‘Wil je ook koffie?’ vraagt Lourens.
Ze knikt, wrijft in haar ogen en kijkt op haar horloge.
Ik geef mijn beker aan haar en kijk in de spiegel. Nog steeds lichten achter ons, een halve kilometer terug.
‘Waarom rijden we zo langzaam?’ vraagt ze nors.
Lourens geeft weer gas. ‘Alleen om de spiegel te verstellen,’ zegt hij. Hij vangt samenzwerend mijn blik.
De auto achter ons houdt afstand. Het hoeft niet noodzakelijk iets te betekenen. Sommige mensen passeren liever niet ’s nachts, om de rode lichten voor hen als baken te gebruiken.
Wanneer ze haar beker halfleeg heeft, vraagt Lourens aan Vlo: ‘Was het zwaar, de rit door Zim?’
‘Wat denk jij?’
Hij laat zich niet van zijn stuk brengen. ‘Hoe ken je oom Diederik?’
‘Die ken ik niet.’
‘O?’
‘Ik ken Ehrlichmann.’ Een toegift.
‘Wie is Ehrlichmann?’
Ze zucht en vraagt met overdreven geduld: ‘Weet je waar de neushoorns vandaan komen?’
‘Ja.’
‘Ehrlichmann heeft ze uit Chete gehaald.’
‘Was dat die wildopzichter?’