Home>>read Spoor free online

Spoor(45)

By:Deon Meyer


Ik ga dichterbij staan om te kijken. De jachtlamp verlicht de voorste neushoorn. Het beest is geblinddoekt. Er hangt een prop stof uit het ene oor, over de blinddoek. De neushoorn beweegt onrustig, een poot stampt op de houten vloer, zijn kop bonkt tegen de tralies. De huid is lichter dan ik me had voorgesteld, vaalgrijs met een grof oppervlak in het felle licht, overdekt met een rozerode uitslag, ontstoken gezwellen in de nek, op de rug en de achterhand, die nat en ziekelijk glimmen.

‘Koot!’ zegt Wickus Swanepoel, die naast de Bedford de gang van zaken in de gaten houdt. ‘Wat is er met die beesten aan de hand?’

Vlo trekt met de naald de vloeistof uit het flesje. ‘Necrolytische dermatitis, in het stadium van zweren.’

‘Je bent veearts,’ zegt Swannie met groot respect.

‘Kunnen ze doodgaan aan die zweren?’ vraagt zijn vader.

‘Het gaat gewoonlijk gepaard met anemie en gastro-intestinale ziekten,’ zegt ze. ‘Daar zit het gevaar.’

‘Koot!’ zegt Wickus.

Ze drukt de spuit in de romp van de neushoorn, aan de achterkant, boven de sterke dijen. ‘Ze zijn heel zwak, heel gestrest. We mogen geen tijd verspillen. Kun je die sok terug stoppen in het oor?’

‘Is dat een sok?’

‘Het enige nut van een rugbysok van de Stormers. Dempt het geluid. Houdt ze rustig.’

‘Krijg nou wat. Zo te horen ben jij een Bulls-supporter,’ zegt Wickus in zijn nopjes. ‘Net als wij.’

Ze pakt haar tas en gaat naar de tweede kooi. We staan als één man naar haar kleine, sexy achterwerk te kijken.

‘Wat spuit je ze in?’ vraagt Swannie.

‘Azaperone. Honderdvijftig milligram. Houdt ze kalm, gaat het negatieve fysiologische effect van de M99 tegen.’

‘Oké,’ zegt Swannie weer met grenzeloze bewondering.

En Lourens le Riche staat naar haar te staren als een hert dat verblind is door koplampen.



Het overladen kost meer dan een uur, vijftien man die zweten, trekken, duwen, tillen, neerzetten en de kooien centimeter voor centimeter van de Bedford naar het laadruim van de Mercedes schuiven. Wickus organiseert het werk, zijn taalgebruik is nu een stuk fatsoenlijker. Vlo commandeert ons rond voor de rest van het werk met een minimum aan woorden en een maximale frons.

Totdat Lourens eindelijk de deuren dicht duwt en vergrendelt. Vlo loopt haastig naar hem toe. ‘Jij bent de chauffeur naar de Karoo.’

‘Lourens,’ zegt hij en hij steekt zijn hand uit.

Ze negeert die, veegt met de rug van haar linkerhand het zweet van haar voorhoofd, loopt naar de bijrijderskant van de Mercedes en zegt: ‘Laten we gaan.’

Dat is de eerste aanwijzing dat ze meegaat.



We rijden om tien over halftien weg. Vlo gooit een bloedrode reistas en de dokterstas in de cabine, klimt erachteraan en maakt het zich gemakkelijk op de bijrijdersstoel. Als ik na haar instap, kijkt ze me aan: ‘Moet jij ook mee?’ Niet blij met die mogelijkheid.

‘Dit is oom Lemmer,’ is het enige wat Lourens zegt. Dan pakt hij twee grote, zachte kussens voor haar, legt die op de bult tussen de twee stoelen, bergt haar bagage weg en schuift de kussens recht, één onder haar zitvlak, één achter haar rug.

De Swanepoels staan buiten naast mijn raam, met alleen oog voor haar. ‘Je weet nu waar we wonen, Cornél. Kom eens langs,’ roept Wickus Swanepoel hoopvol. Naast hem sluit zijn zoon zich knikkend bij de uitnodiging aan, de zware wenkbrauwen hoog opgetrokken van enthousiasme. Dan zwaaien ze voor het laatst en rijden we het duister in.



Haar geur drijft door de cabine van de Mercedes, een interessant mengsel van zeep, shampoo en zweet. Ze zit met opgetrokken benen, de armen om haar knieën, en haar lichaamstaal drukt ontevredenheid uit, vermoedelijk omdat we daar met z’n drieën zitten, en ze niet de luxe van een eigen plek en een goede stoel heeft.

Lourens belt Nicola om te zeggen dat we op weg zijn.

Vlo kijkt op het digitale horloge om haar pols. ‘Tussen halftwee en twee moet ik ze weer een spuitje geven,’ commandeert ze Lourens.

Ik zit op zijn reactie te wachten. Hoe zou een Karoo-jongen omgaan met dit... fenomeen?

Hij haalt papieren uit zijn portiervak en geeft die aan haar, met langzame, afgemeten bewegingen. ‘De bovenste is het routeboek, de onderste is een kaart. Tegen twee uur zouden we zo’n driehonderd kilometer hiervandaan moeten zijn, misschien iets meer...’

Ze pakt het zonder een woord te zeggen aan, laat haar benen zakken, bestudeert het bovenste document, een wit papier waarop kolommen met plaatsnamen en afstanden staan. Dan vouwt ze de kaart open, vergelijkt die twee, en vindt met haar slanke vinger een route over dat spinnenweb van wegen, via Vaalwater, Rustenburg, Venstersdorp... tot ze naar hem opkijkt. Ik kan haar gezicht niet zien, maar hoor de afkeuring in haar stem: ‘Het is een gigantisch obscure route. Waarom pakken we de N1 niet?’