Home>>read Spoor free online

Spoor(43)

By:Deon Meyer


Ik begin te begrijpen waarom ze allemaal zeggen dat ik me vooruit had moeten laten betalen.

‘Slim,’ zegt Lourens le Riche.

Voordat hij me nog meer kan vertellen, gaat zijn telefoon. Het is Nicola, die wil weten waar we zijn.

‘We zijn binnen een halfuur bij de laadplek,’ zegt Lourens.

Als hij is uitgepraat, vraag ik: ‘Wat is de topsnelheid van dit ding?’

‘Hangt ervan af hoe zwaar de vracht is, oom. En met wild aan boord rijden we liever rustig, zo tussen de tachtig en negentig.’

Wegscheuren als er problemen komen, zal geen optie zijn.

‘Hoe zwaar is een neushoorn?’

‘Weet ik niet, oom.’

‘Wat is ons laadvermogen?’

‘Zo’n twintig ton. Maar deze vracht komt daar niet in de buurt. Ik schat dat we vanavond niet meer dan iets van vijf ton laden.’

Mijn mobiel bliept. Het is een sms van Jeanette Louw, de standaardvraag op deze tijd van de dag: alles ok?

Het heeft geen zin om haar op te zadelen met mijn frustraties. Ik antwoord: alles ok.



Ik verwacht een clandestiene smokkelontmoeting in het donker, sluipende mensen en dringende, fluisterende stemmen ergens in het dichte bos. Wat we aantreffen, is het felverlichte, drukke erf van een boerderij aan de Limpoporivier.

Een stuk of tien zwarte arbeiders zitten luid pratend te wachten op de betonnen rand van een lange stalen schuur. Op de achterklep van een witte Land Cruiser zitten twee blanken in kaki shorts, kaki met groene overhemden, kniekousen, en hoge schoenen. Als we het erf oprijden, springen ze eraf. De ene is jong, begin twintig, de andere achter in de veertig.

Lourens stopt. We stappen uit. De blanke mannen komen naar ons toe. ‘Lourens?’ vraagt de oudste en hij steekt zijn hand uit.

‘Dat ben ik, oom.’

‘Wickus Swanepoel, dit is mijn zoon, Swannie.’

‘En dit is oom Lemmer...’

We begroeten elkaar. Het zijn twee grote zongebruinde mannen met een ruige stoppelbaard, identieke stompneus en borstelige wenkbrauwen. De leren riem van pa Wickus hangt laag om een bierbuik de ruimte te geven.

‘Hun truck wacht aan de grens, hier aan de overkant,’ zegt hij en hij wijst naar het noorden. ‘Zijn jullie er klaar voor?’

‘Wij zijn er klaar voor, oom.’

Wickus kijkt naar zijn zoon. ‘Zeg dat ze kunnen komen. En vraag of ze hun bandenspanning hebben verlaagd. En of ze van de paaltjes weten.’

Swannie haalt een telefoon uit zijn broekzak en belt. Zijn vader zegt: ‘We dachten dat het beter zou zijn tot het donker te wachten voordat ze oversteken. Voor het geval dat.’

Het zekere voor het onzekere, denk ik. De woorden van Diederik.

Zijn zoon zegt in de telefoon: ‘Cornél, jullie kunnen doorkomen, ze zijn er. Hebben jullie de bandenspanning verlaagd?’

‘Keer de truck maar vast,’ zegt Wickus tegen Lourens. ‘En doe de achterdeuren open.’

‘Goed, oom,’ zegt Lourens. ‘Hoe lang gaat het duren?’

‘Ze staan hier recht aan de overkant, op de oever aan de Zim-kant. Als ze niet in dat verdomde zand blijven steken, zijn ze hier zo.’

Lourens stapt in de Mercedes.

‘Ze komen eraan, pa,’ zegt Swannie.

‘Heb je gezegd dat ze op de paaltjes moeten letten?’

‘Nee, pa. Maar ze zeggen dat ze onze lichten zien.’

‘O nee, koot, echt iets voor een vrouw, die lichten helpen hun geen fok als ze niet letten op de paaltjes.’

‘Maak je geen zorgen, pa.’

Lourens draait de Mercedes met de neus in de richting vanwaar we gekomen zijn. Wickus Swanepoel loopt naar waar de arbeiders zitten te praten. Hij roept bevelen in een zwarte taal. Ze staan op en komen dichterbij. Wickus beveelt weer en wijst naar de dikke ijzeren staven die naast de deur van de schuur liggen. De helft van de arbeiders gaat erheen om ze te halen.

Lourens zet de motor van de Mercedes af, springt uit de truck en doet de grendels van de grijze stalen achterdeuren open.

‘Ik hoor dat ze een Bedford hebben, die is misschien iets lager dan jouw laadbak, dus dan moeten we de katrollen tevoorschijn halen,’ zegt Wickus.

‘Ik hoor ze, pa,’ zegt Swannie.

Het dreunen van een dieselmotor klinkt op uit het donker, hij maakt veel toeren.

‘O koot,’ zegt Wickus, ‘ik hoop dat die fokker weet hoe hij op zand moet rijden.’

Lourens komt dichterbij. We staan met z’n vieren op een rij, en kijken naar het noorden, in de richting van het geluid. ‘Zand is rul, in deze tijd van het jaar,’ zegt Wickus. ‘Zacht. Poeder. De rivier is leeg. Als ze geen lucht uit hun banden hebben laten lopen, komen ze vast te zitten. Dan zijn we de pineut.’

‘Maak je geen zorgen, pa.’

‘Iemand moet zich zorgen maken.’

‘Hoor maar, ze zijn erdoor.’