De volgende ochtend, toen ze in de coöperatie op zoek was naar een ‘groen’ middel tegen mijn mierenplaag, liet ze de grijsbaardige boeren daar schateren om haar verhaal over hoe ze ‘de bocht een beetje te snel had genomen, omdat ik zo naar Lemmer verlangde’.
‘En toen?’
‘Toen sloeg ik over de kop.’
‘En toen?’
‘Toen ik merkte dat ik niets mankeerde, ben ik de laatste zeven kilometer naar het dorp gaan lopen.’
Hoofdschuddend, vol bewondering: ‘En wat zei Lemmer toen?’
‘Dat weet ik niet. Ik versta geen Frans.’
En volgens Joe hadden ze toen uitbundig gelachen en elkaar op de schouders geslagen en alle mogelijke moeite gedaan om Emma uit te leggen dat de mieren van de Karoo zich eigenlijk niets aantrekken van groen gif.
Emma heeft me overgehaald om op zondag samen met haar naar de kerk van Loxton te gaan. Zij is de reden waarom we zijn uitgenodigd voor de barbecue bij het waterskimeer, en het diner in het Blou Huis na een rugbytoernooi. Emma le Roux is mijn sociale paspoort, mijn visum voor asiel. En ik heb het allemaal, verliefd, verloren, laten gebeuren, en niet geluisterd naar de stem van de aanklager die soms wilde vragen: stel dat ze er allemaal achter komen wie je echt bent?
Want net als Emma weet Loxton van niets.
Ik vermoed dat ze zich vaag bewust zijn van bepaalde aspecten. Antjie heeft al subtiele vragen gesteld. Emma heeft glimpen ervan opgevangen toen ze nog mijn cliënt was. In de zoektocht naar haar broer heb ik mijn talenten soms daadwerkelijk vertoond. Het kan dat hij, door erover te vertellen, bepaalde facetten aan zijn zusje heeft onthuld. Misschien intrigeerde het haar, maakte het deel uit van de aantrekkingskracht, want ze is destijds heel soepel in de rol van beschermde gegleden, zoals vrouwen over het algemeen geneigd zijn te doen.
Vanochtend, met die ridders, heeft ze me echt gezien. En me tegengehouden. Zonder verwijt. Misschien denkt ze dat ze me in de hand kan houden.
Maar ze kent me maar gedeeltelijk.
Ik moet haar de volledige waarheid vertellen.
Dat wilde ik al eerder doen. Er waren momenten dat ik er zo dichtbij was, dat het verlangen naar een biecht zo groot was, dat ik het in mijn mond kon proeven. Ik heb een man in woede doodgeslagen, Emma. En ik putte er voldoening uit. Genot. Want ik ben het product van geweld. Het zit in me. Dat ben ik.
En voordat ik dat allemaal als een kwade geest uit de olielamp kan bevrijden, is er elke keer de verstikkende angst dat ik haar zal verliezen, en daarmee de mogelijkheid van haar liefde. Meer nog, de kans om daardoor veranderd te worden in iemand die die liefde waard zal zijn. Want dat is ze aan het doen. Ze maakt me aan het lachen, ze verleidt me om haar aan het lachen te maken, om luchthartig en speels en spitsvondig te zijn, om de donkere stegen in mijn hoofd te vergeten. Voor het eerst van mijn leven begin ik van mezelf te houden. Een beetje. Omdat ik haar goedkeuring heb. En nu haar liefde.
Ik hou van je, Lemmer.
En ik stond naast het vliegtuig in haar heftige omhelzing, met haar mond tegen mijn oor, en zei niets. Want ik wist dat ik haar alles zal moeten vertellen, voordat ik haar antwoord kan geven.
Maar nu is het te laat, de kans op pijn en schade is veel te groot. Voor mij en voor haar.
Ik kijk uit over de eindeloze vlakten van de Noord-Kaap en vraag me af waar ik misselijk van ben geworden: het kleine vliegtuig of mijn grote bedrog.
23
Spoorzoekers zoeken vaak naar sporen op voor de hand liggende plekken...
– De principes van het spoorzoeken: Herkenning van sporen
Om aan mijn gedachten te ontkomen vraag ik Lotter hoe hij Diederik kent.
‘Via via. Een paar jaar geleden belde hij me en zei dat hij gehoord had dat ik overal naartoe vlieg, hij wilde naar mogelijke investeringen in Mozambique gaan kijken, maar het was te ver om te rijden, time is money, en of ik hem kon komen halen. Dat was het begin. Nu gaat het zo dat Diederik belt en zegt dat hij dringend tractoronderdelen nodig heeft uit Ermelo, of laten we snel even naar Windhoek wippen, of kom mijn makker in Loxton ophalen. En je weet hoe het gaat: betaald worden voor wat je graag doet... Wist je dat hij een landingsbaan op zijn boerderij heeft?’
Ik zeg dat ik eigenlijk weinig van Diederik weet.
‘Een apart figuur. En een sluwe zakenman. Vinger in veel pap...’
De geasfalteerde landingsbaan van Musina ligt van oost naar west, lang en weelderig in het donkerbruine landschap.
Om tien voor halfdrie scheren we laag over de rioolwaterzuivering en de begraafplaats, met het dorp rechts van ons. Lotter landt vederlicht, met een achteloos gemak, keert en taxiet terug naar de oostpunt en dan naar rechts over een smal pad naar een groepje gebouwen en loodsen. Hij stopt en maakt de beugels van de koepel los. De hitte vloeit dik en zwaar naar binnen.
‘Dit is het. De truck komt je hier ophalen.’