Tanja Flint heeft toen hij binnenkwam gezegd dat de forensisch onderzoeker in de garage bezig was, maar ze was zo geschrokken van het nieuws dat hij hem nog niet heeft kunnen begroeten. Hij staat op.
‘Jannie Cordier?’
Cordier ziet eruit als een reclamemodel, in een geel met blauw geblokt overhemd, een donkerblauwe katoenen broek, en een keurige bruine riem om de smalle heupen. Als hij Tanja’s betraande gezicht ziet, blijft hij staan met zijn aluminium koffertje in de hand.
‘Sorry...’ zegt hij.
‘Ik ben Mat Joubert. Heb je iets gevonden?’
‘Die auto is gewiped,’ zegt hij. ‘Maar één stel afdrukken op het portier en het stuur, ik zal de vingerafdrukken van mevrouw moeten nemen om ze te controleren,’ zegt hij met de hoge stem die bij zijn jongensgezicht past.
‘Gewiped?’ vraagt Tanja.
‘Van voor naar achter. De kofferbak is schoon, de radio, de vakjes, de hele mikmak. Iemand heeft het grondig aangepakt.’
Tanja Flint lijkt verdwaasd door het nieuws. ‘Wat betekent dat?’
Joubert gaat langzaam zitten, want hij zal de implicaties heel diplomatiek aan haar moeten uitleggen.
‘Als je het mij vraagt is het bad news, mevrouw,’ zegt Cordier. ‘Heel slecht nieuws.’
Ze kijkt naar Joubert. Hij schudt boos zijn hoofd over de tactloosheid van Cordier. Dan beaamt hij zuchtend: ‘Dit is niet goed, nee.’
Cordier wacht geduldig tot Tanja kalmeert voordat hij haar vingerafdrukken neemt. Als ze haar handen gaat wassen, loopt Joubert met de onderzoeker mee naar de deur. ‘Tact is niet je sterkste punt,’ zegt hij tegen de man.
‘Wat? Ik ben gewoon eerlijk.’
Joubert kijkt voor zich uit.
‘Het moest toch op enig moment tegen haar gezegd worden.’
‘Een ander moment was misschien beter geweest.’
Cordier loopt nijdig weg en roept onderweg naar zijn busje over zijn schouder: ‘Ik stuur je mijn rekening!’ Joubert doet de deur dicht en gaat langzaam weer zitten.
Nu moet hij het nog over de andere mobiele telefoon en de sleutels hebben. Het wordt een zware avond.
Haar handen beven als ze weer gaat zitten, de lijnen in haar gezicht lijken dieper, de kringen om haar ogen donkerder.
‘Tanja...’ zegt hij.
‘Er is nog iets,’ zegt ze overtuigd.
‘Ja.’
‘Zeg het maar. Laten we nu maar doorgaan.’
‘Hij had nog een mobiele telefoon.’ Hij vertelt haar over het Vodacom Starter Pack en de Nokia-oplader. Ze zit roerloos naar het kleed te staren, en zegt uiteindelijk: ‘Wat nog meer?’
Hij haalt de sleutels uit zijn zak en legt ze voor zich. Ze kijkt er met tegenzin naar.
‘Komen die ook uit die la?’
‘Ja.’
Ze pakt ze op. De sleutels rinkelen, zo beeft ze.
‘Weet je wat dit is, dit hier?’ vraagt ze en ze houdt de penning met het SS-logo omhoog.
‘Nee, maar ik...’
‘Self Storage,’ zegt ze dan.
Dat roept een beeld op in zijn hoofd, een groot reclamebord ergens aan een van de wegen die hij soms neemt, het blauwe SS-logo, de reclame voor bergruimte. ‘Weet je daarvan?’
‘Ik ken het logo. Ze hebben een pakhuis in Montague Gardens, vlak bij mijn bedrijf.’
‘Dan zal ik daar moeten gaan kijken.’
Ze geeft hem de sleutel niet. Ze sluit haar hand eromheen alsof het een kleinood is.
‘Ik ga mee,’ zegt ze.
Er staat een hoge omheining rond het pakhuis van Self Storage, met een toegangshek in de rechterhoek, een opzichter in een hokje ernaast. Hij staat in het licht van de koplampen van zijn Honda en probeert beide sleutels in het gigantische slot, maar zonder succes. Zijn zolen knarsen over het grind als hij naar het raam van de opzichter loopt. Er zit een zwarte man, hier en daar wat grijs in zijn haar, met een roddelblad voor zich.
‘Wat kan ik voor u doen?’
‘De sleutel lijkt niet te passen,’ zegt Joubert.
‘Laat mij even kijken.’
Hij pakt de sleutels en kijkt ernaar. ‘Die zijn niet van onze vestiging. Waar hebt u ze gevonden?’ zegt hij zachtaardig en beleefd.
‘Ze zijn van de echtgenoot van die dame. Hij is vermist.’
‘Wat erg,’ zegt de man. ‘Wat treurig. Ze zijn misschien van een van de andere twee vestigingen.’
‘Waar zijn die?’
‘Er is er een in Kenilworth en een in Soutrivier.’
Soutrivier. Vlak bij de abc-werkplek van Danie. Hij weet dat die het moet zijn.
‘Dank u wel.’
‘Ik hoop dat u hem vindt,’ zegt de man en hij geeft de sleutels terug.
In de Otto du Plessislaan, net voorbij Woodbridge Island, zegt Tanja: ‘Het moet voor iemand anders zijn.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Danie... Ik ken Danie. Ik ken hem. Het geld... Hij helpt iemand anders. Hij beschermt iemand anders. Zo is hij. Hij geeft om mensen.’