Home>>read Spoor free online

Spoor(162)

By:Deon Meyer


Het is een aantrekkelijke vrouw, ziet eruit als eind veertig, maar is waarschijnlijk tien jaar ouder. Keurig verzorgd, kort, goed geknipt en geblondeerd haar, lichte, smaakvolle make-up op het brede gezicht, prominente, symmetrische gelaatstrekken. Haar boezem deint boven de lage halsopening van een lavendelkleurig mohair truitje met korte mouwen. Om haar hals een enkele rij parels. Twee chihuahua’s op haar schoot houden hun uitpuilende ogen achterdochtig op Joubert gericht. Haar grote handen aaien steeds even sussend over een van de dieren als ze beschuldigend in zijn richting kuchen. Zij heeft maar één ring aan haar rechterhand, een ingewikkelde knoop van goud en diamanten. De nagels zijn lang en lavendelkleurig gelakt en om haar enkel, boven de witte sandalen met hoge hak, hangt een dun gouden kettinkje.

Hij luistert geduldig naar haar bezwaren tegen de saps, die eigenlijk specifiek verwijzen naar hun aanpak van de verdwijning van haar zoon, en hoe ze hun verantwoordelijkheid daarvoor moeten nemen. ‘Hij is vlak naast ze vermist geraakt. Vlak naast ze. En nu moet die arme Tanja heel dure privédetectives gaan inhuren en het arme kind heeft helemaal geen geld, haar bedrijf is nog nauwelijks van de grond.’ Joubert vraagt zich af waarom Gustie Flint haar schoondochter niet financieel bijstaat, want haar huis is ruim en luxueus, de meubels zijn duur, de airconditioning is fluisterzacht en effectief.

Als ze klaar is, zegt hij: ‘Mevrouw, hoe vaak...’ en dan blaffen de chihuahua’s.

‘Fred! Ginger! Stil! Noem me alsjeblieft Gustie.’

De hondjes kijken naar haar op en kwispelen.

‘Hoe vaak hebt u Danie...’

De hondjes blaffen.

‘Wacht,’ zegt ze. ‘Ik zal ze even wegbrengen.’ Ze tilt de dieren op, bukt zich en zet ze neer op het dikke tapijt, met vertoon van haar decolleté. Dan kijkt ze snel naar hem op, ziet dat hij het ziet, een blik die even blijft hangen voordat ze opstaat en tegen de hondjes zegt: ‘Kom mee, jullie...’

De chihuahua’s kijken verwijtend naar Joubert voordat ze tegen hun zin achter haar aan draven.

Hij ziet hoe ze wegloopt, het wiegen van de heupen, de kont misschien iets te groot voor de snit van haar strakke witte lange broek.

Niet helemaal wat hij had verwacht.

Ze komt terug op haar hoge hakken. ‘Wat dacht je van een drupje?’

‘Nee, dank u, mevrouw.’

Ze gaat zitten, slaat haar benen over elkaar, en streelt met die lange vingers over de broek. ‘Ze kunnen soms lastig zijn,’ zegt ze. ‘Maar het is het enige wat ik heb.’

‘Danies vader...?’

‘Gerber is negen jaar geleden gestorven. Op zijn zestigste. Zondag nog Cape Argus gefietst, maandag zakt hij op kantoor in elkaar. Hartaanval, zo onverwacht, hij was altijd fit, heel fit,’ met de routine van dikwijls vertelde feiten. ‘Verschrikkelijkste tijd van mijn leven, mijn man weggerukt, mijn zoon al het huis uit, opeens was ik een alleenstaande vrouw. Maar je past je aan, je bouwt je leven weer op. Dat is wat ik tegen Tanja zeg, de tijd heelt alles, je komt er wel weer overheen. En nu is mijn zoon ook weg, en het verschrikkelijke is dat we niets weten. Bij Gerber kon ik nog afscheid nemen, hoe zwaar het ook was, maar er was een begrafenis, een afscheid. Het is voor mij moeilijk genoeg, maar zij, die arme, arme vrouw, ik zou zo graag haar pijn wegnemen, of overnemen, ze is zo intens.’

‘Mevrouw, hebt u nog...’

‘Gustie, alsjeblieft. “Mevrouw” klinkt alsof ik een ouwe taart ben. En je bent toch zo jong als je je voelt.’

‘Had je geregeld contact met Danie?’

‘Ik heb een heerlijke zoon. Hij belde me twee keer per week, één keer per week kwam hij langs, ik weet alles wat er in zijn leven gebeurt. En ik kan je wel vertellen, dit hoort bij de verschrikkelijke misdaadtoestand in dit land, een zinloze misdaad, want hij had geen vijanden. Hij was net als zijn vader, de hele wereld hield van Gerber, daarom heeft hij bijna twintig jaar lang in de gemeenteraad gezeten. Maar die tijd is voorbij, we zijn niet meer veilig in ons eigen land, ze zijn bezig om van alles een janboel te maken, ik zeg niet dat we terug moeten naar de apartheid, maar sommigen van hen zeggen zelf dat alles toen beter was.’



Ze staat te dicht bij hem als ze afscheid neemt en houdt zijn hand te lang vast. ‘Ben je getrouwd, Mat?’ Ondanks de dunne gouden ring aan zijn vinger.

‘Ja.’

‘Kom gerust weer eens langs. Wanneer je maar wilt.’ Haar parfum is sterk, haar blik veelbetekenend.

Zijn hoofd maalt als hij terugrijdt. Hij denkt aan de invloed van een moederfiguur als Gustie Flint op haar zoon. En hoe hij Margaret over die ervaring gaat vertellen, want dat is het enige wat zijn echtgenote woedend maakt: als een andere vrouw het met hem aanlegt, terwijl ze weet dat hij getrouwd is.