Rajkumar klikt zwetend, met donkere vlekken op zijn rug en onder zijn armen, op het mapje ‘Verstuurd’. Mentz staat achter hem.
Er verschijnen berichten.
‘Godzijdank,’ zegt hij en hij maakt ze een voor een open.
Ze hoort hen aankomen, het geluid van iets wat over het beton beweegt.
De wielen van de brancard.
Ze neemt de twee stappen naar de ambulance en stapt in. De man met de kuif kijkt naar haar, met angst in zijn ogen, zijn handen beschermend geheven. ‘Ik ben de dokter maar.’
Ze gaat helemaal naar achteren in de hoek, naast het schuifraampje naar de cabine. Ze duwt de loop in de ribben van de dokter, zodat hij naar voren moet schuiven op het bankje.
Dan zijn ze er, bij de deuren, met zijn vijven, geweer over de schouders gehangen. Een van hen houdt een infuuszak omhoog, de andere vier duwen de brancard. Er ligt een figuur onder dekens, zijn baard en haar doorschoten met grijs.
De mannen zien haar. De schrik als een schaduw over hun gezicht.
De patiënt volgt hun verstarde blik, naar haar toe. Hij draait langzaam zijn hoofd. Kijkt haar aan. Bleek. Diepliggende zwarte ogen, lijnen, contouren, gelaatstrekken, baard, gezicht, een eeuwigheid voordat het tot haar doordringt.
Ze kent hem.
Fragmenten tuimelen door haar hoofd, stukjes, brokjes, woorden, een versplinterde spiegel die heel wordt. Ze ziet, ze verwerpt, ze probeert het nog eens, ze begrijpt, duizelig, licht in haar hoofd, synapsen flitsen en vonken en knetteren; een onmogelijke werkelijkheid die eindelijk op zijn plek valt.
De dokter fluistert respectvol, smekend. ‘Alstublieft, niet schieten.’
Daardoor komt ze weer bij zinnen. Milla haalt adem. ‘Leg hem hierbinnen,’ zegt ze.
Ze bewegen niet.
Milla zwaait de loop van het geweer naar de zijkant van de ambulance. Haalt de trekker over. Een oorverdovend geluid in de ambulance.
Ze schrikken. Buiten brult iemand. De geur van cordiet in haar neus. Ze leunt naar voren en drukt het wapen tegen het hoofd van de patiënt.
‘Leg hem hierbinnen.’ Ze herkent haar eigen stem niet.
Ze tillen de brancard op en schuiven hem langzaam naar binnen.
De grote man verschijnt om de hoek van de ambulance, pistool met knaldemper in zijn hand.
80
Rajkumar en Mentz staan achter in de Operations Room te luisteren. Door de radio klinkt het lawaai van de turbomotoren van de Super Lynx 300. De stem van Mazibuko: ‘Onderweg, eta zeven minuten.’
Quinns stem is kalm, elk woord duidelijk gearticuleerd: ‘Majoor, ik heb nieuwe instructies, ik herhaal, ik heb nieuwe instructies. Zending is misschien menselijke lading, extreem waardevol, opdracht is onderscheppen en beschermen, tegen elke prijs beschermen, please confirm.’
‘Roger, Operations Room, doelwit is mogelijk menselijke lading, extreem waardevol, onderscheppen en tegen elke prijs beschermen.’
Rajkumar kijkt hoopvol naar Mentz, hij wilde dat ze het geheim met hem deelde. Ze zegt niets, haar gezicht staat stroef.
‘Roger, majoor. Hou rekening met een zwarte bmw X5, advocaat Tau Masilo en een lid van de cia zijn onderweg, nog vijf of zes minuten, ongewapend, ze wachten op de hoek van de Portswoodweg en de Strandweg op visuele bevestiging van jullie komst, en naderen de dropzone vanuit het oosten, over de Strandweg, please confirm.’
‘Roger, Operations Room, zwarte bmw X5, hun eta vijf minuten, aankomst via de Strandweg, uit het oosten na onze komst.’
Stilte.
Rajkumar kan zich niet meer inhouden. Hij fluistert tegen de directrice: ‘Haidar betekent leeuw, dat is het enige wat ik kon vinden.’
‘Probeer “leeuw en sjeik”,’ zegt ze geërgerd, haar gezicht een masker van spanning.
Hij blijft eerst staan, verwerkt de aanwijzing van wat klonk als ‘leeuwenzeik’ tot de context van ‘leeuw en sjeik’. Dan loopt hij snel naar een van de beschikbare computers, opent een zoekmachine en typt de woorden in.
Bij de derde hit spert hij zijn ogen wijd open. Hij klikt hem aan. Arabisch schrift, een eenvoudige website, hij moet naar beneden scrollen voordat hij de foto ziet, het bekende gezicht, en de Engelse vertaling. The Lion Sheikh Usama Ibnu Laden May Allah Preserve Him.
‘Shit,’ zegt Rajhev Rajkumar, een langgerekte sisklank.
De grote man buiten de ambulance, die Lukas heeft neergeschoten, heeft een zwaar gezicht, als uit graniet gehouwen, dikke, weelderige wenkbrauwen en ogen vol haat als hij het pistool laat zakken.
Milla, helemaal achterin, staart minachtend terug.
De dokter pakt het infuus, hangt het aan een haak en vouwt zijn handen in zijn schoot. De dragers trekken zich terug.
‘Het geld van Lukas,’ zegt Milla.
Niemand reageert.
Ze heft de AK, richt hem op het gezicht van de patiënt, op zijn neus en mond, een schokbeweging, de dokter hapt naar adem, de grote man buiten brult, haar stem boven alles uit, hoog, schreeuwend, woede op de grens van hysterie: ‘Breng me het geld van Lukas.’