Licht dat de kleine baai zichtbaar maakt, het surrealisme, want de klanken van de nacht zijn niet veranderd, er zijn geen bewegingen bij gekomen, alleen het licht.
De minuten slepen zich voort.
En dan hoort ze de uitroep, zacht en ver tegen het gedruis van de stad en de zee. En ziet twee donkere figuurtjes tussen de betonblokken springen, onmogelijk lange schaduwen die versplinteren tegen de honderden wanden, en ze weet voordat ze het ziet, voordat haar brein de bewegingen kan decoderen, dat het om Lukas te doen is, ze hebben hem gezien, ze dansen naar hem toe, vuurwapens in hun handen, op hem gericht.
Twee silhouetten worden er drie, Lukas met zijn handen op zijn hoofd, de rugzak een kleine ronding op deze afstand, Milla versteent, alles vloeit uit haar, alleen haar ogen volgen hen, rechtsaf, geweerlopen die hem porren en opjagen als een dier, een lam naar de slachtbank.
Rajkumar maakt een hoog geluid van triomf, hij opent het e-mailprogramma, een lange rij berichten in de inbox, de onderwerpen onbegrijpelijk. Hij kiest er een uit het midden van de lijst, leest hem snel door, ziet verwijzingen naar het schip, niets wat hij kan gebruiken. Kiest er nog een, leest vluchtig, dan nog een:
Zending arriveert maandag 23 Shawwal 1430 A.H. om 2.00 uur (gmt+2).
‘Shit,’ zegt hij en hij kijkt op. Janina Mentz is nog niet terug.
Hij leest de volgende e-mail.
We zijn het eens met uw oordeel. Aankomst van The Madeleine en Haidar...
‘Haidar?’ zegt hij hardop. ‘Twee schepen?’
... nu 24 uur eerder om 2.00 uur (gmt+2) op zondag 22 Shawwal 1430 A.H.
‘Fuck,’ zegt Rajhev Rajkumar en hij kijkt op de klok aan de muur. ‘Waar? Zeg me waar.’
Hij komt overeind achter de computer, hij moet Mentz gaan halen, hij loopt naar de deur. Hij ziet haar aankomen.
Ze laten Lukas knielen op het beton van de helling, zijn handen achter zijn gebogen hoofd, twee geweren op hem gericht.
Vier mannen komen om het gebouw heen, lopen haastig naar de ambulance, halen de brancard eruit en duwen hem de hoek om.
De boot komt door de vaargeul, een droombeeld dat aan het donker ontspruit, wit, rank en mooi, met de lijnen van een roofvogel, de diepe, sonore dreun van de motoren zwijgt opeens.
Haar ogen gaan terug naar Lukas, haar hele wezen is als verlamd.
Een paar mannen rennen naar de houten pier.
De grote man komt achter het gebouw vandaan en loopt naar Lukas, met zijn handen langs zijn lichaam.
De boot snijdt langzaam door het stille water van de haven, mannen op het dek, touwen worden gegooid en gevangen. Het vaartuig bonkt zacht tegen de pier, de neus glijdt ertegenaan, de touwen worden strakgetrokken, het komt tot stilstand.
Ze draaien zich allemaal om en kijken naar de plek waar Lukas geknield zit.
Milla staat op, de zwaartekracht wordt haar bijna te veel.
De grote man voor Lukas kijkt opzij en zegt iets.
Loopt langzaam tot achter Lukas. Staat stil. Doet een stap naar achteren, strekt zijn arm uit, tot tegen Lukas’ hoofd.
Ze ziet het verlengstuk van zijn arm, een wapen. Lang en dun.
De uitgestrekte arm schokt.
Lukas valt voorover.
Het geluid spoelt langs haar, dof. Lukas zakt in elkaar, een klein hoopje.
Ze moet hem optillen.
Haar ogen op hem gericht bukt ze, haar handen zoeken en ze pakt het pistool. Pakt het geweer. Komt overeind, zo moeilijk, zo langzaam. Ze schuifelt de helling af. Ziet dat ze Lukas daar achterlaten, ze lopen allemaal naar de pier, er is activiteit op het dek, maar zij kijkt naar Lukas.
Ze loopt over de stoep, over het asfalt van de Strandweg. Ze steekt het pistool voor in haar spijkerbroek, ze voelt niet hoe het metaal langs de huid van haar buik schuurt. Ze neemt de AK in twee handen, loopt de weg af naar het hek toe, over het gruis, haar sportschoenen bijna geruisloos.
Ze duwt het hek met haar heup open.
De ambulance staat voor haar, het gele licht in de binnenruimte, de man die met gebogen hoofd bezig is. De boot en de anderen nu onzichtbaar achter het gebouw.
Ze ontgrendelt de AK zoals Lukas haar heeft geleerd, linkerhand onderdoor, de grendel naar achteren trekken en loslaten. De lange veiligheidspal indrukken met haar rechterduim, van boven naar beneden. De man in de ambulance hoort het geluid van metaal, hij kijkt op en ziet haar. Het is een kleurling, van middelbare leeftijd. Met een zwarte kuif. Lang. Hij heeft een donkere moedervlek op zijn voorhoofd, boven zijn linkeroog, groot en lelijk. Zijn mond gaat open.
Ze richt het geweer op hem. Hij steekt zijn handen omhoog. ‘Nee, asseblief,’ zegt hij in het Afrikaans.
Ze blijft staan. Ze kan Lukas zien. Hij ligt voorover, nog half geknield, zijn hoofd tegen het beton, naar haar toe gedraaid, alsof hij ligt te slapen. Het bloed glanst in het licht, de grote, dieprode plas. Zijn ene oog is open, wit en starend. Het andere oog is verschrikkelijk kapot.
Iets scheurt in haar, een wereld valt weg.