Dan is hij voorbij en haar handen trillen, ze bedenkt dat ze moet stoppen, eerst stoppen en dan bellen. Ze ziet het Caltex-benzinestation aan de andere kant van de verkeerslichten, daar gaat ze heen. En dan pas hoort ze een stemmetje in haar hoofd dat zegt: niet bellen, ze luisteren mee.
Het dreunt door haar heen.
Lagoon Beach is de eerste plek waar ze kan parkeren, zonder nadenken neemt ze de afslag, ze wil alleen van de weg af, de auto uit. Ze stapt uit, doet de Renault op slot en loopt blindelings weg, haar tas over haar schouder, haar hand er wanhopig omheen geklemd alsof het haar enige bezit is.
Masilo’s beschuldigingen zijn als flikkerende, verblindende lichten die alles verduisteren, zodat ze eerst niet kan nadenken, zich haar gesprekken met Lukas en het lezen van de rapporten niet kan herinneren, er is alleen het ontploffende vuurwerk.
Ze loopt zes kilometer, langs de golfbaan en de huizen, langs andere mensen, zich niet bewust van de vier die haar te voet volgen. Dan gaat ze onverwacht zitten, een eindje van zee in het zand, haar tas op schoot, haar hoofd in haar handen, haar ogen op de zee gericht, en ze denkt na.
De operator laat zijn verrekijker zakken en zegt tegen Quinn door zijn mobiele telefoon: ‘Nee, ze zit alleen maar.’
‘Luister goed: we vermoeden dat ze op Becker wacht. Jullie weten allemaal hoe hij eruitziet. Laat het ons onmiddellijk weten als jullie hem zien, maar blijf onzichtbaar. Hij is een pro, en mogelijk gewapend.’
‘Roger.’
‘De Reactie-eenheid is onderweg. Als Becker komt, pakken ze hem op. Stand-by.’
Het besef dat ze op het punt heeft gestaan Lukas te bellen dwingt Milla om te proberen kalm te worden.
Ze zit met haar ogen dicht en doet wanhopig en aanvankelijk zonder succes haar best alles te onderdrukken: de angst, de emoties, de twijfel, de vernedering en het zelfmedelijden.
Maar uiteindelijk begint de pijn in de knokkels van haar rechterhand overal doorheen te dringen, zodat ze haar aandacht even daarop richt: waarom doet het zo’n pijn? Maar dan weet ze weer hoe ze Masilo heeft geraakt, ze herinnert zich de plotselinge, diepe bevrediging die ze op dat moment voelde. Ze ziet zichzelf terug, hoe ze hem sloeg. ‘Je bent een kleine tijger.’ En ze kan het niet helpen, maar grijnslacht: ha, Milla, was jij dat, het huisvrouwtje uit Durbanville?
Dit verlicht de verschrikkelijke spanning in haar lijf, niet helemaal, maar net genoeg om doelbewust en langzaam uit te ademen en zich schrap te zetten tegen de storm in haar hoofd. En ze bedenkt dat ze toch vorderingen heeft gemaakt, ze is toch gegroeid, ze heeft op dat stompmoment fysiek teruggeslagen, instinctief. En dat was goed.
Ze klampt zich vast aan positieve gedachten, en probeert zich andere te herinneren, zoals toen ze in haar dagboek schreef: Ik heb vanochtend een stukje van mezelf gevonden. Ik heb de gewoonte om angst te onderdrukken, mezelf te verstoppen. En dan vreemde dingen te doen. En ook: Milla, de kat in het nauw, maakt rare sprongen, en meestal weet ik niet eens dat ik in het nauw zit.
Ze besluit dat ze deze angst niet gaat onderdrukken. Ze gaat niet ontkennen dat ze in het nauw zit. Ze gaat dit onder ogen zien en haar sprongen goed overdenken. Ze gaat de waarheid zoeken, ze gaat een plan trekken, ze gaat, in de woorden van Lukas Becker en Voltaire, de kaarten die het leven haar heeft gegeven, weloverwogen uitspelen.
Ze blijft meer dan een uur zitten, een eenzame figuur op een breed strand.
66
‘Ze is opgestaan en loopt weer naar haar auto,’ zegt de operator.
‘Er is niemand bij haar in de buurt geweest?’ vraagt Quinn.
‘Niemand... Wacht even... Het ziet ernaar uit dat ze aan het bellen is...’
Quinn draait zich om naar een van de teamleden in de Operations Room. ‘Ik wil het gesprek horen.’
De technicus knikt en draait aan knopjes.
‘Ja, ze houdt haar mobiel tegen haar oor,’ bevestigt de operator op het strand van Milnerton.
Milla’s stem klinkt door het geluidssysteem. ‘Met Milla Strachan, mag ik Gus spreken, alstublieft?’
‘Ogenblik,’ zegt een onbekende stem.
Muziek op de lijn.
‘Ik wil weten van wie dit nummer is,’ zegt Quinn tegen zijn team.
‘Milla, hoe is het?’ Een mannenstem.
‘Goed, dank je. Gus, ik heb je hulp nodig.’
‘Je gaat me toch niet vertellen dat Christo moeilijk doet?’
‘Nee, nee, het heeft met werk te maken. Die baan waar ik op 1 september begonnen ben, is bij de pia, de presidentiële inlichtingendienst. Hun kantoor...’
‘De pia, die spionnen?’
‘Ja. Hun adres is...’
‘Ben jij een spion geworden?’
‘Nee, ik heb rapporten gemaakt. Hun kantoor is in de Wale Street Chambers, op de hoek van de Waalstraat en de Langstraat...’
‘Wacht even, ik schrijf het op.’