‘Kom mee, dan leggen we het uit.’
‘Wat is er?’ vraagt Mac the Wife.
‘Nu even niet, Mac,’ zegt mevrouw Killian.
‘Mevrouw,’ zegt de man met de coltrui weer, ‘mijn naam is Quinn, ik ben de stafchef Operaties hier. Loopt u alstublieft mee.’ Ferm en kalm.
‘Ik ben bezig...’ Milla wijst naar het computerscherm.
‘Dat kan wachten, Milla,’ zegt mevrouw Killian.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Theunie bezorgd.
‘Ga maar weer aan het werk,’ zegt de advocaat.
Milla kijkt naar mevrouw Killian, en naar Quinn. Dan staat ze langzaam op, alsof ze wankel op haar benen staat.
Op aandringen van Janina Mentz is de verhoorkamer van de presidentiële inlichtingendienst destijds ingericht als een prettig vertrek. Er staan drie stoelen met beige bekleding, vastgeschroefd aan de vloer. Ze vormen een intieme kring, een gezellige driehoek. De vloerbedekking is effen en onopvallend.
De microfoon zit verstopt achter het zachte halogeenlicht aan het plafond en de bewakingscamera hangt in de kamer ernaast, de observatiekamer, zoals die genoemd wordt, het oog achter het spiegelraam is op de drie stoelen gericht.
In een ervan zit Milla.
Masilo, Mentz en Quinn zijn in de observatiekamer.
‘Laat haar maar even sudderen,’ zegt Mentz. ‘Een uurtje of zo, voor je met haar gaat praten. Quinn, stuur intussen mensen naar haar appartement. Neem alles wat van belang kan zijn mee, het moet met een stofkam worden doorzocht. En het moet duidelijk zijn dat ze zijn geweest. Ze moeten een beetje rommel maken. Tau, jij brengt haar het slechte nieuws. En dan laat je haar gaan.’
Milla zit op de stoel, haar gedachten razen door haar hoofd, paniek, een refrein dat in haar hoofd rondtolt: ze weten het, ze weten het, ze weten het... Tot de vragen het overnemen: hoe lang weten ze het al? Hoe weten ze het? Wat weten ze? Wat willen ze van haar, wat gaan ze met haar doen? Wat is er aan de hand? Ze was vanochtend koortsachtig de rapporten gaan lezen, over Shabangu, pagad, op zoek naar redenen waarom de pia belangstelling heeft voor Lukas, ze had alleen schimmen gezien, mogelijkheden die verdwijnen zodra je er goed naar kijkt. Wat heeft Lukas hen aangedaan?
Ze vindt geen antwoorden. Ze bedenkt wat ze haar zullen vragen, ze bedenkt mogelijke antwoorden, en telkens beseft ze dat ze maar één ding verkeerd heeft gedaan. Ze heeft haar contact met Lukas niet gerapporteerd. Waarom niet? Niemand heeft haar toch gezegd dat ze dat moest doen? Is het zo’n grote zonde? Echt? Het is geen misdaad, wat kunnen ze met haar doen, wat is het ergste? Haar ontslaan?
Zodat ze ten slotte kalmeert en er verzet in haar groeit: laten ze haar maar voor het blok zetten, laten ze haar maar vragen stellen, laten ze haar maar ontslaan, het kan haar geen moer schelen, ze heeft geen misdaad begaan. Tot ze opstaat, vastberaden naar de deur loopt, die probeert open te rukken, en merkt dat hij op slot zit, wat de vonk van woede aanwakkert, wie denken ze wel dat ze zijn? Dit kunnen ze niet maken, ze heeft rechten, ze is geen imbeciel, geen stomkop die landsgeheimen gaat verraden of zo. Ze is geen crimineel.
Ze gaat weer zitten, hoort de deur achter zich opengaan, kijkt om en ziet dat het Meneer Perfect, Mister Nobody, Masilo met zijn bretels is. ‘Jullie hebben het recht niet om me hier op te sluiten,’ zegt ze en ze komt uit de stoel overeind.
Hij glimlacht naar haar en doet de deur achter zich op slot. ‘Rustig maar,’ zegt hij ontspannen, alsof ze elkaar kennen.
‘Doe die deur open,’ zegt ze.
Hij loopt naar een stoel tegenover haar. Ze ruikt een vleugje aftershave. ‘Dat kan ik niet doen.’ Hij gaat zitten. ‘Alsjeblieft, Milla, laten we praten, ik weet zeker dat je beseft dat er veel te vertellen valt.’
Ze staat naast de stoel. ‘Nee. Dat denk ik niet.’
‘O?’
‘Ik heb niets verkeerd gedaan.’
‘Reden temeer om te gaan zitten en rustig met me te praten.’
Ze weet dat hij haar probeert te manipuleren, maar haar keuzes zijn beperkt. Ze gaat onwillig zitten en slaat haar armen over elkaar.
Hij zegt niets, maar glimlacht vriendelijk.
Tot ze de stilte niet meer verdraagt. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Dat weet je heel goed.’
‘Ik heb geen idee.’
‘Lukas Becker.’
‘Ik heb niets verkeerds gedaan.’
‘Waarom dan die reactie, daarnet?’
‘Hoe zou u het vinden als iemand dit met u deed? Zomaar opeens?’
‘Maar ik heb geen geheimen, Milla.’
‘Iedereen heeft geheimen.’
Hij lacht eerst zacht. Dan wordt zijn gezicht ernstig. ‘Milla, je bent een pion. Een instrument. Hij gebruikt je, en ik weet zeker dat je je daar helemaal niet van bewust bent.’
‘Lukas?’