‘Ik zal eerlijk tegen je zijn. Het is niet voor een publicatie als zodanig. Mijn cliënt heeft journalisten in de eerste plaats nodig om hun bedrevenheid in het verwerken van informatie. En natuurlijk goede schrijfvaardigheid.’ Mevrouw Nkosi raadpleegt haar aantekeningen. ‘Degene die de functie krijgt, zal verantwoordelijk zijn voor het verwerken en structureren van feiten, en het schrijven van bondige, duidelijke en leesbare rapporten voor het hogere management. De rapporten spelen een cruciale rol in de besluitvorming van deze instantie.’
‘O.’ De teleurstelling klinkt door in haar stem.
‘Het is een belangrijke functie,’ zegt mevrouw Nkosi.
Milla knikt, in gedachten verzonken.
‘Je gaat precies hetzelfde verdienen als iemand bij de media. Zelfs een beetje meer.’
‘Wat is het voor instantie?’
‘Ik ben niet gemachtigd dat nu al bekend te maken.’
7
Fotokopie: dagboek van Milla Strachan
Datum van aantekening: 20 augustus 2009
De eerste zes danslessen achter de rug, de introductiecursus, en officieel overgedragen aan meneer Soderstrom, mijn nieuwe, vaste leraar. Ik weet zijn voornaam niet, zo doen ze dat bij Arthur Murray, ouderwetse aanspreekvormen: ‘meneer’ en ‘mevrouw’ en ‘juffrouw’. Galanterie, beleefdheid. Meneer Soderstrom is mager en een verschrikkelijk goeie danser. Ik vroeg hem na een sessie van zweten en stuntelen of hij dacht dat ik het zou kunnen. ‘O ja,’ straalde hij, ‘u zult dánsen!’
Dat zegt hij vast tegen al zijn leerlingen.
Heb drie uur achter de computer gezeten en geprobeerd aan het boek te werken. Niets. Zijn er ook verplichte figuren voor schrijven, hoe je een roman aanpakt, teruggebracht tot een-twee-drie-backstep voor leken? Mijn gedachten zijn afgedwaald naar de vreemdste dingen. De aard van vrijheid, de relativiteit ervan. Vrijheid, gebonden door geweten, door verlangen, door schuld en afhankelijkheid van geld en prikkels en structuren en talent en doelen. En moed. Die ben ik jaren geleden kwijtgeraakt, ergens in de noordelijke voorsteden.
(24 augustus 2009. Maandag.)
Milla loopt door de Pick n Pay in het winkelcentrum van Tuine wanneer Kemp, de advocaat, belt.
‘Twee dingen. Ik heb hier een brief van je zoon. Voor jou. En Christo heeft gebeld, woedend. Hij zegt dat er mensen bij hem zijn geweest, op zijn werk. Vanwege je achtergrondcheck.’
‘Mijn achtergrondcheck?’ Helemaal verbluft.
‘Je hebt kennelijk ergens gesolliciteerd.’
Het kost haar moeite het verband te zien.
‘Is dat zo?’ vraagt Kemp.
‘Ja.’
‘Hij zegt dat ze kwamen vragen naar je politieke achtergrond.’
‘Mijn politieke achtergrond?’
‘Mag ik vragen waarop je gesolliciteerd hebt?’
‘Ik... het... het uitzendbureau kon niet veel zeggen. Het is een journalistieke functie... Wat heeft Christo tegen ze gezegd?’
‘Letterlijk?’
‘Ja.’
‘Dat je een fokking communist bent, net als je vader. En even gestoord als je moeder. Hij ging helemaal over de rooie, het heeft hem heel erg in verlegenheid gebracht, zegt hij, je had hem moeten waarschuwen.’
‘Hoe had ik dat...?’ Ze hoort het geluid van een wisselgesprek. ‘Gus, ik moet ophangen.’
‘Ik stuur de brief met onze koerier.’
‘Dank je, Gus.’
Hij groet, en ze kijkt op het schermpje. onbekend nummer.
‘Hallo?’
‘Hallo, Milla, met mevrouw Nkosi.’
Milla wil haar vragen naar de achtergrondcheck, ze wil beleefd bezwaar maken, maar voordat ze kan reageren, zegt mevrouw Nkosi: ‘Ik heb heel goed nieuws voor je. Je staat op de shortlist. Kun je morgen komen voor het volgende gesprek?’
Te onverwacht, zodat Milla vraagt: ‘Morgen?’
‘Als dat je uitkomt.’
‘Natuurlijk.’ Ze bevestigt de tijd, hangt op en staat achter de kar midden in de supermarkt alles te verwerken. Kennelijk heeft Christo’s commentaar over haar vader, de communist, niet al te veel schade aangericht.
Als Milla heeft betaald loopt ze naar voren, naar de kiosk, en koopt een pakje sigaretten en een wegwerpaansteker. Voor het eerst in achttien jaar.
In de Operations Room van de presidentiële inlichtingendienst is op het grote scherm een foto afgebeeld van een man in pak die uit een auto stapt. Het is een kleurling en hij draagt een smaakvol donker pak, een wit overhemd en een grijze das. Een zwarte tas over de schouder. Het beeld is korrelig en heeft weinig diepte, wat de indruk geeft dat de foto met een telelens is gemaakt.
Janina Mentz en Tau Masilo zitten te kijken. Naast hen staat de rechterhand van Masilo, Quinn, stafchef Operaties. Hij wijst naar het scherm.
‘Dit is een van de leden van de Supreme Committee, Shahied Latief Osman,’ zegt Quinn. ‘Je ziet hem niet vaak in pak, meestal draagt hij traditionele islamitische kleding. De foto is zondag genomen, omstreeks halfeen, voor een vijfsterren guesthouse in Morningside, Johannesburg. Osman heeft daar zaterdag gereserveerd onder de naam Abdul Gallie. Hier is hij weer op weg naar het vliegveld. Twintig minuten eerder heeft deze man...’ Quinn klikt met de muis van de laptop en er verschijnt nog een foto. ‘... ook het pand verlaten.’ Een zwarte man, groot, netjes gekleed in een donkerblauw jasje en grijze broek, die voor het guesthouse in een zwarte bmw X5 stapt, aan de passagierskant.