(9 oktober 2009. Vrijdag.)
Ze slaapt onrustig, zich hevig bewust van zijn lichaam tegen het hare.
Even na vier uur wordt ze wakker doordat hij beweegt. Ze hoort hoe hij zacht opstaat en naar de badkamer loopt. Dan naar de keuken.
Daar blijft hij een poosje.
Ze hoort hoe hij terugkomt en zich aankleedt. Ze voelt de lichte kus op haar wang. Stilte, een geritsel naast het bed, voordat ze naar de zachte voetstappen luistert, die de kamer uitgaan.
De voordeur die opengaat, en weer dicht.
Ze blijft nog even liggen, maar springt dan snel op en loopt naar het raam. Ze wil hem zien. Ze trekt het gordijn opzij, haar blik gericht op het veiligheidshek beneden.
Hij komt naar buiten, met de rugzak over zijn schouders, en loopt doelgericht de stille straat uit, zonder om te kijken. Hij gaat sneller lopen en verdwijnt om de hoek. Ze blijft staan tot ze overweldigd wordt door emotie. Ze moet weer gaan liggen.
Dan ziet ze de brief op haar nachtkastje.
Haar naam staat op de witte envelop. Ze maakt hem open.
Lieve Milla
Mijn verstand zegt dat het te vroeg is om te zeggen dat ik van je houd, maar mijn hart spreekt een andere taal.
Hieronder een mobiel nummer, voor noodgevallen.
Lukas
Ze leest de tekst drie keer. Omdat ze weet dat ze toch niet meer zal kunnen slapen, gaat ze aan haar bureau zitten en trekt haar dagboek naar zich toe.
Ze begint te schrijven.
De operator ziet Becker het hek uitkomen. Ze is meteen klaarwakker. Ze grijpt de radio en zegt dringend tegen de drie teams: ‘Becker is op pad, hij is het hek uit en loopt in westelijke richting, de kant van Highlands Avenue op.’
Stilte.
‘Zijn jullie daar?’
Het duurt even voor iemand reageert, een slaapschorre stem, en dan paniekerig: ‘We zien hem.’
‘Hij is buiten mijn gezichtsveld, vertel me waar hij heen gaat.’
‘Hij komt Highlands door, richting stad.’
‘Verlies hem niet uit het oog.’
‘Hij zal ons zien. Het is hier doodstil, er is niemand, alleen hij.’
‘Nee, hij mag jullie niet zien.’
‘Nu rent hij. Nu is hij verdomme aan het rennen.’
Om 5.19 uur belt de operator Quinn.
Ze kan aan de geluiden horen dat hij de telefoon niet goed te pakken krijgt.
‘Wacht even,’ zegt hij op gedempte toon tegen haar. Ze hoort Quinns ademhaling en dan: ‘Is er nieuws?’
‘We zijn hem kwijt,’ zegt ze zakelijk, want ze weet dat er geen manier is om dit te verzachten.
Lange stilte, dan de bijna onhoorbare zucht. ‘Waar?’
‘In de Kompanjiestuin. Er waren gewoon te veel uitgangen. Ze zoeken hem nog steeds, maar ik denk niet dat ze hem gaan vinden.’
‘Heeft hij ons gezien?’
‘We denken van wel. Dat was gedeeltelijk het probleem.’
Quinn probeert alles tot zich door te laten dringen. ‘Ik kom eraan.’
Masilo noemt verzachtende omstandigheden: het uur van de nacht, de stille straten, het feit dat Becker te voet was en beseft moet hebben dat hij werd gevolgd.
Mentz blijft merkwaardig kalm. ‘Doet het er echt toe? Nu de cia weet dat we van hem weten?’
‘Waarschijnlijk niet. Wat ik me afvraag, is waarom hij nog steeds zo graag zijn achtervolgers wil afschudden.’
‘De Amerikanen hebben hun eigen agenda.’
‘Die ik niet kan peilen. Ik heb nog een keer naar alle transcripties en rapporten gekeken, en volgens mij is er maar één scenario dat klopt.’
‘En dat is?’
De advocaat trekt zijn aantekeningen naar zich toe. ‘Uit de verslagen blijkt dat Becker op 12 september uit Bagdad naar Londen is gevlogen, en dezelfde avond naar Johannesburg, waar hij de ochtend van 13 september is aangekomen. Volgens het saps-dossier is zijn huurauto even voor negen uur diezelfde ochtend in Sandton gekaapt. Hij belt op 18 september voor het eerst naar Bul Shabangu om zijn geld te vragen. Hun gesprekken zijn allemaal alleen daarover gegaan. En we hebben een opname, van 6 oktober, toen Osman in de Chamberlainstraat tegen Suleiman Dolly zei: “Shabangu heeft tegen hem gezegd dat ik zijn geld heb. Ik of Tweetybird.” Als we aannemen dat de autokaping echt is. En als we kijken naar het contact dat hij met Shabangu en Osman had. Dan kan er eigenlijk maar één conclusie worden getrokken. Er zat iets in die gekaapte auto. Iets wat Becker en de cia heel graag terug willen hebben. En het is geen geld.’
Mentz knikt langzaam.
Een klop op Masilo’s deur. ‘Binnen...’
Quinn doet open en steekt zijn hoofd naar binnen. Hij ziet Mentz. ‘Morgen, mevrouw.’
‘Morgen, Quinn.’
‘Zal ik later terugkomen?’
‘Nee,’ zegt Masilo. ‘Is er nieuws?’
‘Het gaat om Miss Jenny. Ze is bezig allerlei rapporten en documenten in het systeem te openen.’