Bij het Boomhuis aangekomen, kon hij het toch niet laten naar het raam boven de garage te kijken. Het gordijn was open, maar er was geen teken van leven. De garagedeur was dicht en een stel dozen blokkeerde het raam aan de achterkant, zodat hij niet kon zien of er een auto stond. De enige manier om zeker te weten of ze thuis was of niet, was door aan te kloppen. De pillen die hij haar had gegeven, konden haar wat suf maken, maar dat was geen reden om haar te storen. Hij zuchtte. Ze redde het heus wel in haar eentje, alleen zaten er ’s nachts waarschijnlijk wel zwervers en drugsverslaafden in het park. Zij woonde aan de rand van dat park in een kamer boven een gammele garage.
Het knagende gevoel van onrust groeide uit tot een flinke ongerustheid. Daar kon hij alleen vanaf komen als hij zichzelf ervan verzekerde dat alles goed met haar was. Dat was de enige reden dat hij haar wilde zien. Een puur medische reden, al was hij niet haar dokter of zo. Hij was vastbesloten dat niet te zijn. Een bezorgde kennis dan? O, verdraaid.
Hij rende de trap op naar haar studio, hopend dat hij genoeg lawaai maakte om ervoor te zorgen dat ze hem hoorde aankomen. Vervolgens roffelde hij hard op de deur, roffelde luider, schreeuwde haar naam. Geen enkele reactie. Hij stond net te overwegen of hij het slot zou forceren, toen hij gestommel hoorde binnen. Even later zwaaide de deur open.
Ze droeg een wit katoenen T-shirt. Nog geen seconde later besefte hij dat dat T-shirt het enige was wat ze droeg. Misschien had ze er een slipje onder, misschien niet. Zijn tong plakte aan zijn verhemelte.
‘Is alles in orde?’ Slaperig stopte ze haar haren achter haar oren.
‘Dat wilde ik jou net komen vragen,’ gromde hij. Hij klonk als een neanderthaler, gênant gewoon. Zelfs slaperig sprankelden haar ogen, stelde hij vast. Toen maakte hij de enorme fout omlaag te kijken. Dijen, kuiten, enkels. Haar lange gebruinde benen waren slank en gespierd. Hij dacht eraan hoe die benen zich die middag hadden gespreid voor hem, en zijn vingers jeukten om haar zachte warme blote huid te voelen.
‘Volgens mij gaat het wel goed,’ zei ze hees. ‘Het lijkt niet erger te zijn geworden.’
Ai. Die bijensteek was hij totaal vergeten, hij had zich gewoon aan haar vergaapt en zich afgevraagd hoe het met haar ondergoed zat. Nu ze haar been een beetje uitgestrekt hield, ving hij een glimp op van een stukje zijde met kant dat haar kruis bedekte. Zijn tong begon daadwerkelijk te tintelen bij de gedachte aan wat hij met haar wilde doen. O, verdraaid, hij wilde haar likken, daar, overal. Hij dwong zichzelf aan haar katoenen T-shirt te denken, niet aan het kanten slipje. Lief, niet sexy. Niet gepast. Ze was zijn huisbazin. Het zou een enorme puinhoop worden als hij het pad volgde waar zijn lichaam hem naartoe wilde slepen. Hij slikte, woest omdat hij akelig veel op een gluurder begon te lijken. ‘Zorg ervoor dat je de crème er nog eens opdoet,’ zei hij, norser dan hij had bedoeld.
Haar slaperige blauwe ogen werden groter. ‘Waarom ben je zo chagrijnig?’
Kwaad keek hij haar aan. ‘Dat ben ik niet.’
‘O, echt wel.’ Ze grinnikte, onaangedaan. ‘Maar ik geloof wel dat het er nog is, verborgen achter die frons.’
‘Wat is er nog?’ vroeg hij onwillekeurig.
‘Het vermogen plezier te maken.’
Was dat ukkie nu weer aan het flirten? ‘Ik maak wel plezier,’ zei hij opzettelijk langzaam. ‘Alleen niet met zomaar iedereen.’
‘Dat is heel verstandig.’ Ze knikte argeloos. ‘Ik ben zelf ook nogal kieskeurig.’
Zou het? ‘Hoeveel plezier heb jij al gehad?’
Haar wimpers gingen omlaag en ze trok een beetje een pruilmondje. ‘Niet genoeg.’
Opzettelijk keek hij langs haar heen zodat hij niet in de verleiding kwam haar volle lippen aan te raken. ‘Zo te zien heb je wel een beetje lol gehad.’ Hij knikte naar de lege fles op de eettafel.
Ze draaide zich om om te kijken wat hij bedoelde. ‘O, dat…’ Ze keek hem weer aan met een kwajongensachtige glimlach. ‘…was lekker.’
Brutaal liep hij langs haar heen de kamer in en schrok van wat hij zag. Het hele vertrek stond bomvol spullen. Meubilair gestapeld op meubilair, dozen erop en eronder. Onder het raam stond een kleine stretcher. Was dat haar bed? Hij kromp ineen bij de gedachte aan hoe oncomfortabel dat moest zijn. Hoe kon ze dat verdragen? ‘Je kunt hier toch niet wonen,’ zei hij, weer helemaal nors.
‘Waarom niet?’ vroeg ze koeltjes.
‘Er is geen ruimte.’ Iedere vierkante centimeter was benut voor de opslag van spullen. Er was net voldoende loopruimte om overal bij te kunnen.
‘Voor mij is er meer dan genoeg plaats.’
Hij keek op haar neer. Ze was te dichtbij in dit benauwde vertrek. Snel keek hij weer naar de tafel om zichzelf ervan te weerhouden misbruik te maken van het gebrek aan ruimte. Toen zag hij dat er met zwarte stift een hoofdletter H stond geschreven in de rechterbovenhoek van het etiket op de champagnefles. ‘Waar is die H voor?’