10
Het duurde niet lang voor ze zich omdraaide. In het schemerlicht en de schaduwen kon Barch haar uitdrukking niet goed zien.
Kalm zei ze: 'Het is duidelijk dat het onderscheid van vroeger nu kunstmatig is.'
Dat was het altijd al, dacht Barch, en hij dacht het zo intens dat hij zeker wist dat zij het moest horen.
'Wij bevinden ons nu op hetzelfde niveau,' vervolgde ze zacht. 'We zijn alleen, we hebben niets om naar uit te zien.'
'Daar vergis je je,' zei hij heftig. 'Alles ligt voor ons! Ik ben liever hier met jou dan in San Francisco zonder jou.'
Ze leek te glimlachen. 'Hoe dan ook, hier zijn we. Mijn vooroordelen ten spijt zal ik mij moeten schikken in het onvermijdelijke.'
Barch stond lelijk te kijken. 'Wat voor rol moet dit voorstellen?'
Ze antwoordde onverschillig: 'Ik weet het amper. Als ik er niet bij nadenk, val ik in de rol die me op dat moment past.'
Barch dacht: Zij kan haar opvoeding niet helpen. Ze had wel gelijk: de kansen op een lang leven waren niet zo groot. Het gevoel van haar lichaam tegen zijn borst was nog steeds warm en acuut. Hij tastte weer naar haar en zij onderwierp zich braaf. Verwarrende ideeën vlerkten als vleermuizen door zijn geest, maar hij sloot zich ervoor af en al gauw vertrokken ze.
De lucht was een zwarte zoldering en een klamme wind woei brullend door het dal. De bomen ruisten en knetterden, uit de verte kwam een ruw, rochelend gefluit. Het meisje fluisterde: 'Wat is dat nu?'
'Het ontbijt,' zei Barch. 'Als ik het kan vangen.'
'In het donker kan het jou vangen.'
Ze keken langs de helling en ontdekten de rivier. 'Hierboven is het warmer,' zei Barch. 'Laten we maar geen vuur maken tot we meer weten van het land.'
In een kleine holte onder een rotsblok legde hij een vloertje van mos en droge humus met een deklaag van bladeren die hij van de bomen rukte. 'Net als slapen in een hooiberg,' zei hij. 'Ga jij er eerst maar in.'
's Nachts regende het een poos, maar de wind blies de bui weg en zij bleven droog. De ochtend was grijs en vochtig-
'Au!' zei Barch. 'Mijn arme ouwe botten.' Hij streek over zijn wangen. 'Wat een geluk dat ik me niet meer hoef te scheren. Dat heb ik aan je vader te danken.'
Komeitk Lelianr zat het mos van haar grijze werkjas te borstelen.
Barch ging opgewekt verder: 'En nu - het ontbijt. Heb je honger?'
Ze reageerde niet.
Hij stond op en keek spiedend in het rond. Overdag leken de bomen op kelp; zwart en bruin, met rode nerven op de bladeren. Door de hemel zwommen zware wolken.
Barch trok een tak naar beneden en brak er een tros noten af. Hij maakte er een open, rook eraan en schrok terug van de bittere geur. 'Niet zo voedzaam... Laten we 's kijken wat er bij de rivier te vinden is.'
Halverwege de helling bleef hij abrupt staan. 'Ik ruik rook.'
Komeitk Lelianr stak haar neus in de wind. 'Ik ruik niets.'
'Woont er iemand in deze heuvels?'
'Ik weet het niet.'
'Zo ja,' zei Barch, 'dan kunnen we er misschien achter komen waar en wat we kunnen eten.'
Het meisje leek plotseling in tranen te zullen uitbarsten. 'Kom, kom, wat is er nu aan de hand?' vroeg Barch.
'Het lijkt zo zinloos om door te leven.'
'Zinloos? We beginnen nog maar net!'
'Maar hoe eindigt het? We verhongeren, we vriezen dood. Als iemand ons ziet, jagen ze ons op als beesten.'
'Maar we zullen onze huid duur verkopen,' zei Barch. 'En intussen-' Terwijl hij haar op haar voorhoofd zoende, deed hij of hij niet merkte dat ze even terugdeinsde, '-zal het ons nooit slechter gaan dan nu.'
Ze lachte zwak. 'Nee.'
'Nu moeten we maar eens gaan zien wat voor land we om ons heen hebben.'
Behoedzaam naderden ze de rivier. In een poel stond een zwartig groen wezen met de kop van een uil, vleermuisvleugels en de poten van een reiger. Het dier sloeg hun nadering gade, maar fladderde toen krassend weg door het dal.
'Dat is een goed teken,' zei Barch. 'Het betekent dat er iets te vangen is. Dat beest stond daar niet gewoon pootje te baden.'
'We vangen dieren - en eten ze dan op?'
'We zijn nu toch wilden?' zei Barch luchtig. 'Allebei, weet je wel?'
'Ik weet het maar al te goed.'
Barch kroop naar de plas over glinsterende donkere
stenen. Komeitk Lelianr hield zich afzijdig met een afgewend gezicht.
Barch staarde in het water. Het kolkte stil over ronde keien met verschillende kleuren. Een soort driebladige spiralen kronkelde door het water. Te klein, vond hij. Hij tuurde op de bodem. Een van de ronde stenen bewoog. Barch stak zijn armen tot aan zijn schouders in het water, dat ijskoud bleek te zijn, en haalde een wriemelende bol te voorschijn. Bengelende tentakels wapperden in het rond en slingerden zich om zijn pols; zijn huid brandde alsof de grijparmen gloeiend heet waren. Met een vloek smeet hij het dier op het land. Het repte zich naar de rivier. Barch schopte het terug en liet er een zware steen op vallen. Toen hij de steen opraapte, lag er niets onder behalve een matje van witte vezels en wat slijm.