Home>>read Slaven van de Klau free online

Slaven van de Klau(58)

By:Jack Vance


Een paar fragmenten raakten Allixter op zijn soepele luchthuis. Het viel hem in dat hij nog altijd niets wist van de samenstelling van de dampkring en dat als zijn huls doorboord was, hij misschien al vergiftigd was.

Uit zijn tas haalde hij een spectrometer. Hij liet lucht in het vacuümreservoir lopen. Vervolgens drukte hij de stralingsknop in en las de donkere lijnen op het matglas af tegen de standaard schaalverdeling. Fluor, chloor, broom, fluorwaterstof, kooldioxide, waterdamp, argon, xenon, krypton - geen heilzame omgeving voor zijn soort, zag hij. Hij staarde berekenend naar de bouwwerken. Als hij een paar analyses van die metalen uit kon voeren, zou hij een omwenteling teweeg kunnen brengen in de anti-roestindustrie - en binnen de kortste keren een miljoen verdienen.

Hij keek weer naar de ruïne van het ontplofte gebouw. Plotseling lichtte het witheet op en de hitte leek niet weg te vloeien, maar juist toe te nemen. Het wrak smolt tot een plas ziedende sintels. De bodem direct in de omgeving begon te stomen, verschroeide, zakte weg in de zich uitbreidende lavapias.

Allixter dacht: Dat is harde straling en als het gevaarlijk radioactief is, dan wordt het hoog tijd dat ik m'n biezen pak.

Hij duwde de linguahelper voor zich uit naar de rand van het platform en maakte zich op om op de grijszwarte grond een halve meter lager te springen. Achter hem zaten de inboorlingen nog steeds ineengedoken als zachte ballen, keurig afgedekt door hun kam.

Jan keek op, zag Allixter. Hij repte zich naar hem toe op zijn soepele pootjes terwijl hij dringende geluiden uitperste. Allixter schakelde de vertaalmachine weer in.

'Gevaar, gevaar, slecht, diep, dood,' intoneerde de machine zakelijk en kalm.

Allixter deinsde terug van de rand. Jan bleef naast hem staan en gooide een rotsbrokje naar beneden. Er spoot een pluimpje vederlicht stof op, dat vlug weer wegzonk. Allixter knipperde met zijn ogen.

Het had geen haar gescheeld of daar verdween Scotty Allixter, dacht hij. Het was een oceaan van as daar beneden - dons. Met andere ogen staarde hij over de egale grijze vlakte, waaruit de vernielde gebouwen omhoog staken als eilanden. Hij haalde zijn schouders op. Het ging zijn begrip te boven. Hij had vaak genoeg van Aardbewoners gehoord die gek waren geworden toen ze de paradoxen en eigenaardigheden van de buitenstations probeerden te doorgronden.

Hij kreeg een inval. Hij keek onderzoekend de rand van het beenwitte platform langs. Het was als een vlot op een grijze zee, met de langzaam wentelende cilinder in het midden. Hoe waren de inboorlingen hier dan gekomen? Waren zij soms ook vanaf een andere wereld via de cilinder gearriveerd?

Jans zachte vingers tastten naar zijn arm. Hij begon snel met zijn schouders te pompen en de machine vertaalde: 'Weg. Komen. Leiden naar groot machine.'

Allixter zei hoopvol: 'Verlangen uit-machine. Verlangen terugkeren. Leiden naar uit-machine.'

Jan piepte: 'Komen - volgen. Vriend naar groot machine lijk. Groot machine wrak vriend. Groot machine verlangen vriend. Komen - volgen. Bouwen groot machine.'

Allixter dacht dat, hoe erg het ook was, het niet erger kon zijn dan hier op dit platform blijven staan.

Jan morrelde aan een rooster, trok het weg en liep een steile trap af die eronder lag. De machine voor zich uit duwend, volgde Allixter hem.

De gang werd donker. Allixter knipte zijn koplamp aan. Verderop zag hij twee goudbruine gordijnen. Het in-gordijn onderscheidde zich door een subtiel verschil in de gouden flikkeringen van het uit-gordijn.

Jan liep door het uit-gordijn en verdween. Toen Allixter aarzelde, verscheen hij weer door het andere gordijn, wenkte met een zekere klaaglijke volharding en wipte opnieuw door het gordijn weg.

Allixter zuchtte. Met de machine stapte hij door de poort.





3



Hij stond in een brede gang met glazige witte tegels op de vloer. Jan gleed door een hoge, enigszins Romeins aandoende boog. Allixter volgde hem en kwam uit in een kamer in de open lucht. Ook hier bestond de vloer uit vierkante tegels van bijna twee meter breed. Meubels of apparaten waren er niet. Rondom de vloer ondersteunden zuiltjes zo dun als pijpenstelen een buitensporig zwaar fronton. Allixter schrok ervan. Hij verwachtte eigenlijk dat het hele bouwsel zó in zou storten.

Behoedzaam liep hij naar het midden van de ruimte. Onder de vloer voelde hij getril als van zware machines. Opnieuw onrustig schatte hij hoe stevig de zuilen stonden en zijn gemoedsrust verbeterde niet toen hij zag dat ze stonden te trillen en beven. Jan scheen zich van geen gevaar bewust te zijn. Allixter ging schoorvoetend op de rand van de vloer af, ieder moment verwachtend dat het fronton op zijn hoofd zou landen.

Het uitzicht was hier anders. Van hier had het panorama, vreemd en onaards als het was, een bepaalde spookachtige betovering. Tussen twee lage heuvels lag een langgerekt, troebel dal als in een wieg. Drie of vier kilometer van hem vandaan, op de bodem van het dal, lag een spiegelglad meer en het oppervlak weerkaatste de zwerm veelkleurige zonnen.