'Mooi, mooi,' zei Thifer. 'Je hebt een luchtpak nodig en iets om je in te verplaatsen. Je zult in je eentje moeten werken - ik heb stapels werk liggen. Niemand zal je lastig vallen, want er is niemand in C en D. Binnenkort is het weer de vierentachtigste dag.'
Ridolph knikte beleefd ten teken dat hij akkoord ging.
Na het eten zorgde Thifer voor een luchtpak en bracht hem daarna naar een terrein achter de koepel dat volstond met allerhande soorten voertuigen in verschillende staat van reisvaardigheid.
Magnus Ridolph koos een kleine, ter plaatse gebouwde springer uit - twee lichte i-balken die in de vorm van een x waren gelast met daarop een houten plankier. De springer verhief zich van de grond door middel van straalpijpen op de uiteinden van de x en werd voortbewogen en gestuurd door een straalbuis onder het plankier. Het was een eenvoudige, bruikbare en niet makkelijk kapot te krijgen constructie.
Bewapend met een klein handpistool - ondanks Thifers verzekering dat er geen levende wezens over de planeet zwierven - klauterde Magnus Ridolph op het plankier, installeerde zich daar netjes en beproefde de accu, inspecteerde de brandstofcapsule, haalde de schakelaar over, experimenteerde met de besturing en draaide ten slotte langzaam aan de vleugelmoer die de hoogte regelde.
De springer ging omhoog als een lift. Magnus Ridolph knikte koel tegen Thifer, die met een slecht verborgen grijns van vermaak stond te kijken. Toen gooide hij de springer in een steil stijgende baan over de grote grijze borstwering van pegmatiet.
Wildernis, dacht hij - wildernis op grote, onverzoenlijke schaal. Een onbegrijpelijke chaos van zwart en grijs, vermiljoen gekleurd in het licht van Rouge en Blanche. Tafel- landen, spitse pieken, spleten waarvoor het menselijk oog niet ontworpen was, die het menselijk brein niet kon bevatten.
Massieve steen in kubieke kilometers, duizenden kubieke kilometers. Pilaren van kristal met vuurrode lichtdraden doorvlochten. Velden zilverglanzende gneis, met volmaakte sinusgolven erin. Canyons in het onverstoorbare zwart van luchtloze schaduw. Blaren met gepolijste vloeren, kraters, spuitgaten...
Terwijl hij de planeet verkende, vroeg hij zich af: Als er leven is op Jexjeka met een eigen wil dat een nederzetting in A en B toestaat, maar verbiedt in C en D, waar en hoe zou dit leven zich dan manifesteren? De herhaling van de periode van vierentachtig dagen wees op het bestaan van een cyclus, seizoensvariaties, gehoorzaamheid aan een soort wet.
Godsdienstige offerandes? Een ziekte met een incubatietijd van vierentachtig dagen? Sceptisch kneep Magnus Ridolph zijn lippen op elkaar. Hij liet de springer halt houden en inspecteerde het oppervlak van Jexjeka dat onder hem lag. Hij zag een immense spiegel van obsidiaan, die onder een hoek van tien of vijftien graden lag. De rand lag vijftien kilometer verder. Daar werd het oppervlak verstoord door gestreepte schelpvormige rimpels.
Hij daalde naar vijf meter boven de glanzende bodem. Het licht van de twee zonnen drong door het heldere glas en werd glinsterend weerkaatst door kleine vlokken van aventurienkwarts. Hij landde, stapte uit en bekeek het oppervlak van dichtbij. Het glas was eiglad en hij zag geen spoor van stof.
Hij ging weer aan boord, steeg naar een meter en zweefde naar de rand, waar het obsidiaan opkrulde als een tong. Erachter lag een afgrond. Hij gleed over de rand en tuurde in het donker van de kloof. Het duister slokte al het licht op.
Hij liet de springer dalen, steeds dieper, weg uit het daglicht. Hij schakelde de lampen in die aan de zijkanten van het plankier waren geschroefd. Na een hele tijd kwam de bodem van de canyon in zicht. De grijze vloer rees op.
Zacht landde de springer, als een van water doordrenkte boomstam op de donkere bedding van een oceaan. De vloer van de canyon bestond uit een niet thuis te brengen soort zwarte steen met grote, vezelachtige grijze kristallen. Magnus Ridolph speurde de stenenwoestenij af tot aan de grens van zijn lichtplas. Er lag geen stof, er was geen teken dat er ooit een voet op deze geheime vloer had gerust.
Nadat hij de springer weer een meter hoger had laten komen, kruiste hij langzaam door de kloof. Hij vond niets - kale steen, koud, troosteloos, verlaten. Plotseling voelde hij een steek van onbehagen, een beklemmend gevoel. Hij steeg op, zo steil als hij durfde naar het bleke rosse licht van Rouge en Blanche tot hij ver boven de obsidiaanvlakte hing. Zich oriënterend zette hij koers naar B.
De omvang van het werk van Howard Thifer maakte indruk op hem. Rondom de vijver was vijftien of twintig hectare terrein bedekt met zwarte löss van Thaluri 11 en de vezelbomen met hun vierkante glazen bladeren vormden rij na rij. Op de meeste boomstammen prijkten bolle oranjebruine vruchten zo groot als meloenen, gereed voor de oogst.
Op een tot weiland afgeperkt gebied graasde een dozijn Thalurische koeien op het harde zilveren gras. En uit de boomgaard keek een dozijn Thalurische inheemsen met een zilveren huid aandachtig naar Magnus Ridolph. Wanneer hij zijn blik op hen richtte, verdwenen ze schielijk achter het glazen bladerdek.