Big bevrijdde zich van zijn soortgenoten.
'Ga naar de afstandsbediening. Als ik het zeg, moet je nummer i indrukken. Snap je?'
Big schuifelde naar het toestel op de achterste tafel terwijl Barch terugging naar zijn schutterspost.
Het schip landde zacht op de heuvel en ogenblikkelijk viel er een loopplank naar buiten. Een peloton Podruods draafde eraf. Barch schoot terug naar binnen. 'Nu!' riep hij.
Een paars licht flitste door de grot; een oogwenk daarna galmde de rotswand alsof er een hagel van granaten tegenaan kletterde.
Barch keek behoedzaam naar buiten. De landingsplek zat vol kloven en kraters; in de diepte eronder lagen de resten van het oorlogsschip.
Barch ging weer naar binnen. 'Big, waar ben je?' Hij holde door de zaal en greep de Lenape bij zijn ronde schouders. 'Nu gauw weer aan het werk. We moeten nu met minuten rekenen.' Hij keerde zich snel om. 'Ellen!' 'Ja?'
'Ik ga nu.'
'Roy-'
'Geen geredekavel. Als ik niet ga, leven we nog maar drie of vier uur. Nu nemen ze ons echt wel serieus en dus komen ze schoon schip maken - tenzij ik de eerste mep uitdeel.'
'Maar Roy, het schip moet nu bijna klaar zijn.'
'Hou Big aan het werk tot ik terugben. Dit is de enige manier om de nodige paar uur te winnen.'
'En als je niet terugkomt?'
'Ik kom wel terug. Maar zo niet...' Hij aarzelde. 'Vaarwel.'
'Vaarwel.'
Plotseling had hij haar duizend dingen te zeggen. Ze liep vlug weg.
Barch rende door de tunnel naar boven. 'Big, ga de boot in, schuif achteruit naar buiten zodat je het gat openduwt.'
Zonder een woord gehoorzaamde Big. De boot gleed over de rand.
Barch monsterde de lucht. De schemer viel. De hemel was gevlekt als natte grijze zijde. De bomen waren stil; er was geen geluid. 'Weet je zeker dat je niet mee wilt, Big?' Zijn stem klonk hard.
Big schuifelde met zijn voeten. 'Ik kan het werk niet in de steek laten.'
'Goed dan. Werk maar hard.'
'We zijn gauw klaar.'
Barch sprong in het vlot en parkeerde het op de loopbrug achter de stuurkoepel. Een blik in het ruim toonde hem een bevredigende massa kisten. 'Genoeg om wat schade aan te richten, hè Big?' riep hij vrolijk naar beneden.
Big maakte een hopeloos gebaar en liep weg.
Barch keek over het terrein, naar de lucht. In de grotopening zag hij een tengere gedaante. Ellen? Hij wuifde. De gedaante verdween schielijk naar binnen.
Barch stapte in de stuurhut en installeerde zich op de stoel. Voorzichtig bracht hij de instructies van Big in praktijk. De boot steeg loodrecht op. Barch draaide aan de knop van de lokator en keek in de viewer. Daar - een groen vierkant op een grillige blauwe vorm. Maar voordat hij de schakelaar overhaalde, oefende hij wat met de besturing om te voelen hoe de boot reageerde. Omhoog, omlaag, opzij, vooruit, draaien. Zo moeilijk was het niet. Toen schakelde hij de automatische piloot in, drukte de snelheidsknop in en leunde achterover.
De boot gleed als een schaduw over de Kebali. Daarachter lag het district Quodaras, een waas van licht van de ene horizon tot de andere. Onder Barch vertoonde de steengroeve een eenzame tros lampen. Wat leek het al lang geleden dat Kerbol en hij hier geland waren om Tick te kapen. Tick was dood, Kerbol was dood: vruchteloze, onbevredigende, afgeknotte levens.
De steengroeve verdween achter hem als een parel in de mist. Beneden zich zag hij de Tchulzee die de verre gordel van lampen glinsterend weerkaatste.
De boot gleed plotseling opzij en stabiliseerde zich toen; Barch besefte dat hij nu in een verkeersstroom was ingepast. Andere schuiten schoven voorbij, dreven gelijk op, passeerden boven hem. Niet-nieuwsgierige gezichten vormden vage vlekken; gezichten met dode zielen.
De boot vloog over de felle lampen heen, over de roodgloeiende kuilen, over de maaiende armen, over de ontelbare vormen van Magarak.
Plotseling besefte hij dat hij niet wist hoe hij terug moest komen. Op het vlot zat geen lokator. Hij moest niet vergeten het toestel van de schuit los te maken en het mee te nemen.
Op de lokator schatte hij hoever hij al gekomen was. Hij was nog niet halverwege het Centraal Orgaan. Onder hem kregen de gebouwen, de vormen, de bewegende armen en fantastische vuren nog immensere afmetingen dan hij tot dusver had gezien. De lucht walmde van bittere dampen en het geratel en gedreun van de fabricageprocessen verbijsterde hem, zelfs op die hoogte. Hoe doorstonden ze daar in de diepte deze nachtmerrie?
Maar ze overleefden het. De mensen hadden ijstijden overleefd, en epidemieën, en oorlogen en ze overleefden Magarak. De menselijke wil om in leven te blijven kende nauwelijks grenzen. En Barch dacht: Zet een Zoeloekrijger (vreemd, hij had al lang niet meer aan die Zoeloe gedacht) op een modern kruispunt en dan verwonderde hij zich misschien ook om het vermogen van de mens om zich te harden tegen zijn zelf geschapen inferno. En als je die Zoeloe naar Magarak bracht, vroeg hij zich af, wat dan? Zijn verbeelding kon zich het resultaat niet voorstellen.