'Het kan niet,' bulderde Platbek.
'Jullie vergissen je allebei,' zei Barch kalm. 'Een paar maanden geleden zijn er twaalf Lenape ontsnapt. Er bestaan wel honderd manieren om hier weg te komen. Ik zal jullie mijn plan vertellen.' Hij pauzeerde. Er viel een doodse stilte. 'Wij stelen een boot en wij bouwen er een luchtdichte kajuit op. We brengen voedsel en materiaal aan boord en we verlaten Magarak. Zo eenvoudig is het plan.
Er komen wel problemen bij kijken; die zullen we oplossen. Het plan is niet onmogelijk. Wij hebben niets te verliezen; zijn wij niet al ter dood veroordeeld door de Klau?
Als wij van Magarak vertrekken, vliegen we naar de eerste de beste planeet die ons goed gezind is. We zullen lang in de ruimte zijn; maar uiteindelijk zullen we komen waar we willen zijn. Vanaf het moment dat wij Magarak verlaten, zijn wij geen slaven meer, of vluchtelingen: dan zijn wij ruimtereizigers. En als wij arriveren, zijn wij helden en dan hebben wij onze vrienden en familieleden een heleboel te vertellen.'
Weer keek hij de cirkel van gezichten rond. Ze moesten wel aangestoken worden door zijn enthousiasme. Hoe konden ze onverschillig blijven? Ze moesten even graag van Magarak vertrekken als hij.
Chevrr, de Splang met zijn scherpe gezicht, snauwde: 'Praten is makkelijk. Waar halen we die schuit vandaan? Waar vinden we materialen en gereedschappen?'
Barch lachte. 'Dat zijn de problemen die we moeten oplossen. Er zullen veel problemen zijn; we moeten hard werken en het is gevaarlijk. Maar als alles goed gaat, dan winnen wij. We hebben toch niets te verliezen? Door iets te doen in plaats van ons te laten afslachten, houden wij op beesten te zijn; wij worden mensen.'
'Waar moeten we zo'n schuit verbergen?' klonk Kerbols basstem. 'Hij zou vanuit de lucht te zien zijn. De Klau brengen mannen hierheen en vliegen ermee weg.'
'Ik weet minstens één goeie plek,' zei Barch. 'Het Grote Gat. De buitenmuur is flinterdun; door de barsten kun je al naar buiten kijken. We maken er een opening in, duwen de schuit erdoor en leggen er stenen voor... Wat zeggen jullie ervan? Ik kan niet in m'n eentje een ruimteschip bouwen. Doen jullie mee?'
Lijdzame, verwarde, stomme gezichten staarden hem aan. Hier en daar zag hij ook opflakkerende hoop, verbeelding, geestdrift. Hij kruiste de blik met Komeitk Lelianr, die stil en afzijdig, bleek goudkleurig, bij de muur stond.
Kerbol bromde dreunend: 'Het is de moeite waard om het te proberen. We verliezen er niets mee. We zullen het proberen.'
'Prachtig,' zei Barch met een verbeten grijns. 'Ik zie dat jullie het allemaal met mij eens zijn. Maar voor het geval-' Hij keek als terloops neer op het rode lijk van Clet. '-er nog anderen zijn die net als Clet denken, laten zij dan nu hun mond opendoen.'
Niemand ging op de uitnodiging in.
'Uitstekend,' zei Barch, nu met een bredere grijns. Hij sprong van de tafel. 'Dan beginnen we met onze eerste taak. Voordat we een schuit kunnen versieren, moeten we een plek hebben om hem te verstoppen.'
Hij pakte een lamp en liep de gang in die naar het Grote Gat voerde. De stam aarzelde, maar toen volgden ze hem een voor een.
De vochtige grijze wanden glinsterden in het gele licht van de lamp en de schaduwen dansten en sprongen. Waar de tunnel in de zaal uitmondde, was de vloer over een oppervlak van dertig bij dertig meter vrijwel vlak. Aan de overkant, waar de muur dun was, staken randen van agaat naar boven.
Barch liep naar de verste wand en klauterde op het puin. 'Hier maken we de opening. Het is een heel werk, maar het moet gebeuren.'
Kerbol bromde: 'Met een paar blikken abiloid zou ik er even makkelijk een gat in kunnen slaan als ik een noot kraak.'
Barch keek hem nadenkend aan. 'Jij hebt in de steengroeve achter de berg gewerkt.'
'Vijf lange jaren.'
'Weet je waar ze de explosieven bewaren?'
Hij gromde bevestigend.
'Vannacht,' zei Barch, 'brengen jij en ik een bezoek aan de groeve.'
De nacht lag al twee uur over Palkwarkz Ztvo toen Barch en Kerbol aan boord van het vlot van de Klau stapten. De mist blies in hun gezicht toen ze opstegen; de bergwand beneden hen was even kaal als een verfrommelde zwarte lap, op een enkel twinkelend vonkje na op het terrein voor de grot. Kerbol raakte Barch's arm aan. 'Daarheen, over de Kebali; dan naar beneden.'
Barch knikte. Het vlot zweefde een mistwolk in. De Kebaliberg doemde op als een onderzees rif. Ze passeerden de afgeschuurde rots op een hoogte van vijftien meter.
Op de helling erachter verscheen een eenzame tros van lampen en veel verder weg lag de lichtgevende vlek die het district Quodaras was.
'Kerbol,' zei Barch tegen de donkere gedaante achter hem, 'in deze onderneming moeten wij op elkaar vertrouwen kunnen als broeders - en we moeten ook de nodige voorzorgen nemen. Hoe groot schat jij de kans dat iemand van de stam ons verraadt aan de Klau?'
Kerbol liet een rollend geluid horen. 'Die kans bestaat niet. De verrader zou er niets mee opschieten. De Klau zouden zo'n krankzinnig verhaal niet ernstig nemen.'