'Het is een planeet van de Klau; de Klau hebben ons hier gebracht.'
Barch grijnsde. 'Je bent ontsnapt, je bent hier gekomen. Past dat in de theorie van de Klau?'
Kerbol zei nadenkend: 'Het was te warm in de steengroeve.'
Een doffe explosie bij de rand van de Kebali deed de lucht in het dal beven. 'Daar zijn ze nu bezig,' zei Kerbol. 'Voelde je de dubbele klap?'
'Nee.'
'Het waren tien blikken abiloid en een twintigste maatje Super. De Super verbrijzelt de rots en de abiloid duwt hem omlaag.'
'Je schijnt heel wat van explosieven te weten.'
Kerbol knikte somber. 'Vijf jaar lang boorde ik gaten en plaatste ik ladingen. En altijd in de hitte. Ik rende het bos in en kwam over de Kebali naar Palkwarkz Ztvo, waar ik de jagers moet riskeren.'
Barch vroeg nieuwsgierig: 'Wat is dat voor zwart ding dat onder het vlot van de Klau hangt?'
'Dat zijn-' Kerbol zocht een woord. 'Het zijn trekdingen. In de fabrieken tillen zij lasten op. De Klau kweken ze. Ze leven half.'
'Hebben de Klau nog andere wapens bij zich?'
'Ja. Ze schieten over lange afstanden: een kleine splinter dringt in je buik en ontploft. Dan ben je dood.'
Barch keek op en neer door de donkere vallei. De mist was opgetrokken en een luchtstroming die naar rottende planten rook streek over zijn gezicht. Van ver weg kwam een schel gerammel, gekrijs. Barch mompelde: "s Nachts zou hier een heel regiment Podruods kunnen komen.'
Kerbol bewoog zich onrustig. 'Dat is nooit gebeurd.'
'Maar het zou kunnen gebeuren.'
'Jij denkt vreemde, onprettige dingen.'
De volgende dag hingen de wolken hoog en de wind was zwak. De stamleden bleven dicht in de buurt van de grot. Maar er werden geen jachthoorns gehoord en de Klau verschenen niet.
De volgende dag was het niet anders. Het hele dal was rustig. Ook deze dag waagden de stamleden zich maar een paar honderd meter van de rotswand en 's avonds was er alleen wat pap te eten.
De derde dag begon met gerafelde grijze wolken die door de Kebali gebroken werden als golven door een dam.
Clet stuurde Platbek, Barch, de Modoks en de Calbyssiniërs naar buiten om meelnoten te plukken terwijl de andere mannen het bos in trokken om voor vlees te zorgen.
Een uur later begonnen de jachtkreten van de Podruods. Barch en de Calbyssiniërs grepen de halfvolle zakken en haastten zich terug over de helling.
De jachthoorns schalden her en der door het dal en kwamen samen bij de dominerende rotspiek. Over zijn schouder kijkend zag Barch de onheilspellende schaduw van een Klau vlot.
Een voor een slopen de jagers terug naar de grot met grote ogen van uitputting.
De jachtkreten hielden plotseling op. In de spleet voor de grot geposteerd zag Barch het zwarte vlot door het dal naar de kloof glijden.
Vier jagers waren nog niet terug: Clet, Moranko en de twee Splangs, Chevrr en Skurr.
Clet arriveerde het eerst. Zijn harde rode gezicht stond onbewogen. Toen kwam Moranko met een dode prooi die op een pluizige rups leek. Minuten later kwam Chevrr over het vlakke deel aanstrompelen. Hij mompelde wat tegen Clet en gebaarde met zijn duim naar het dal.
Skurr, de andere Splang, was opgejaagd en gedood.
In een opwelling liet Barch zich op de bank zakken tegenover waar Clet zijn degen zat te wetten. 'Ik vind dat we iets aan die jachtpartijen moeten doen.'
Clet keek hem even koel aan, maar hield niet op met zijn werk. Het staal schraapte over de steen, het lamplicht flikkerde en flitste in het metaal terwijl de grote rode handen methodisch bezig waren. Barch verhief zijn stem. 'We hoeven niet door het dal te sluipen.' Hij wachtte, maar Clet toonde geen belangstelling.
Terwijl hij zijn best deed om de woede uit zijn stem te weren, zei Barch: Tedere week wordt er wel iemand gedood.'
'Er komen er altijd meer,' zei Clet. 'Te veel mensen in de grot is niet goed.'
'De volgende keer dat de Klau op jacht gaan, kunnen ze jou pakken - of mij.' Clet haalde zijn schouders op. 'Wij zouden juist op hén moeten jagen - de Podruods en de Klau doden.'
'Nee, nee,' zei Clet ongeduldig. 'Dan komt een oorlogsschip om allemaal te doden. We leven nu toch goed, hè?' Hij lachte voldaan. 'Eten, vrouwen, hè? Zelfde manier al jaren en jaren. Beter niet veranderen.'
Barch rees langzaam van de bank met een gefrustreerde blik op Clet, die onverstoorbaar terugkeek en verderging met het slijpen van zijn degen.
De volgende vijf dagen waren woelige dagen met veel regen en stormvlagen. In het Grote Gat was het een voortdurend, griezelig fluitconcert.
13
De zesde dag was het kalm weer met een hoge bewolking doorspekt met zwarte schubben. Barch ging naar Clet, die zat te ontbijten met geroosterd vlees en gruwelkoek. 'Vandaag zouden de Klau weer kunnen komen. Als we door de kloof gingen en ons verborgen waar ze het dal binnenkomen.'
Clet schudde koppig zijn hoofd terwijl hij tegelijk op een bot knaagde.
Komeitk Lelianr zat bij het vuur geknield. Ze lette op de koeken die op een hete steen lagen te bakken. Ze keek om en zei kort: 'Probeer niet met hem te debatteren, Roy. Hij is erg rechtlijnig.'