Home>>read Slaap free online

Slaap(87)

By:Lars Kepler


Joona belt nogmaals aan.

Hij raakt het akelige gevoel niet kwijt, maar zegt niets. Er is geen reden om zijn collega’s verontrust te maken.

‘Wat doen we nu?’ vraagt Eliot gedempt.

Joona steunt met een knie op het bankje, leunt opzij en kijkt door het smalle raam de hal in. Hij ziet de bruine plavuizen en het gestreepte behang. De matglazen prisma’s van het muurlampje hangen er onbeweeglijk bij. Hij verplaatst zijn blik weer naar de vloer. De stofvlokken naast de muur liggen stil. Hij denkt net dat er geen luchtbeweging in het huis lijkt te zijn, als er een stofvlok onder een ladekast glijdt. Joona leunt verder naar het glas toe, schermt het licht van buiten af met zijn handen en ziet een donkere gestalte in de hal.

Een mens, met zijn handen omhoog.

Het duurt maar een seconde voor Joona begrijpt dat hij zichzelf in de spiegel in de hal ziet, maar de adrenaline giert al door zijn lijf.

Hij ziet zichzelf als een silhouet in het smalle raam van de hal, hij ziet paraplu’s in een standaard, de binnenkant van de deur, de veiligheidsketting en het rode vloerkleed.

Er zijn geen schoenen of jassen te zien.

Joona tikt tegen het raam, maar er gebeurt niets.

De prisma’s van de muurlamp hangen er onbeweeglijk bij, alles is stil in het huis.

‘Oké, we moeten maar met de buren gaan praten,’ zegt hij.

In plaats van dat hij teruggaat naar de straat, loopt hij echter om het huis heen. Zijn collega’s kijken hem verbaasd na vanaf de oprit.

Joona loopt langs een besneeuwde trampoline en blijft dan staan. Er lopen hoefsporen van reeën door de tuinen. Licht vanuit het raam van de buren valt als een gouden laagje over de sneeuw.

Op dat moment is het volkomen stil.

Waar de tuin eindigt, begint het donkere bos. Naalden en dennenappels zijn in de dunnere sneeuw onder de boom gevallen.

‘Zouden we niet met de buren gaan praten?’ zegt Eliot vragend.

‘Ik kom eraan,’ antwoordt Joona zacht.

‘Wat?’

‘Wat zei hij?’

‘Wacht even...’

Joona ploetert verder door de sneeuw, het is koud aan zijn voeten en enkels. Voor het donkere keukenraam schommelt knerpend een vogelhuisje.

Hij loopt verder langs het huis en denkt dat er iets niet klopt.

Er is sneeuw tegen de gevel gewaaid.

Glinsterende ijspegels hangen aan de vensterbank onder het raam aan de kant van het bos.

Maar waarom alleen daar, vraagt hij zich af.

Hij loopt erheen en ziet de buitenverlichting van de buren weerspiegeld in het raam.

Het zijn vier lange ijspegels en een paar rijen kleinere.

Hij is bijna bij het raam als hij ziet dat er vlak bij een ventilatierooster even boven de grond een holte in de sneeuw zit. Dat betekent dat er af en toe warme lucht uit het rooster komt.

Daarom hebben zich ijspegels gevormd.

Joona leunt voorover en luistert. Het enige wat hij hoort is het langzame ruisen van het bos als de wind door de boomtoppen gaat.

De stilte wordt verbroken door stemmen uit het buurhuis. Twee kinderen roepen kwaad iets naar elkaar. Er slaat een deur dicht en daarna klinken de stemmen zwakker.

Een zacht schrapend geluid maakt dat Joona zich weer naar het rooster toe buigt. Hij houdt zijn adem in en vangt door de ventilatieopening een snelle fluistering op, een soort commando.

Instinctief deinst hij achteruit, hij weet niet zeker of hij zich het gefluister heeft ingebeeld, hij kijkt om zich heen, ziet zijn wachtende collega’s op de oprit, de donkere bomen, de sneeuwkristallen die in de lucht glinsteren, en plotseling beseft hij wat hij zopas heeft gezien.

Toen hij door het smalle raam de hal in keek en zichzelf in de spiegel zag, was hij zo verrast dat hij het cruciale detail miste.

De veiligheidsketting zat op de deur, en dat kan alleen maar als er iemand in huis is.

Joona rent door de diepe sneeuw naar de voorkant. Er wervelt losse sneeuw over zijn bovenbenen. Hij vist de lopers op uit de binnenzak van zijn jas en loopt de trap naar de voordeur op.

‘Er is iemand binnen,’ zegt hij gedempt.

Zijn collega’s kijken hem bevreemd aan als hij het slot openmaakt, de deur voorzichtig opent, weer dichtdoet en vervolgens zo hard opentrekt dat de ketting losschiet.

Joona gebaart naar hen dat ze achter hem moeten blijven.

‘Politie!’ roept hij het huis in. ‘We komen binnen!’





111


De drie agenten lopen de hal in en ruiken meteen de scherpe geur van oud afval. Het is stil in het huis en net zo koud als buiten.

‘Is daar iemand?’ roept Joona.

Het enige wat ze horen zijn hun eigen voetstappen en bewegingen. Het licht van de buurhuizen valt niet naar binnen. Joona steekt zijn hand uit naar het lichtknopje om de plafondlamp aan te knippen, maar die doet het niet.

Marie doet haar zaklamp achter hem aan. De lichtkegel gaat nerveus allerlei kanten op. Ze lopen verder het huis in en Joona ziet hoe zijn eigen schaduw zich verheft en over de neergelaten luxaflex wegglijdt.