Hijgend draait hij zich om en komt wankel overeind met het mes in zijn hand.
Walter ligt op zijn zij, één oog is halfopen in zijn slaap en staart hem nietsziend aan.
Anders loopt vlug naar de deur, ziet de angstige blik van de chef-arts door het pantserglas en probeert te glimlachen, maar de stress klinkt door in zijn stem als hij zegt: ‘Doe de deur open.’
In plaats daarvan doet Roland Brolin het luik open: ‘Geef me eerst het mes.’
Anders kijkt hem bevreemd aan en overhandigt daarna het mes.
‘Je hebt nog iets gevonden,’ zegt Roland Brolin.
‘Nee,’ antwoordt Anders en hij kijkt naar Walter.
‘Een brief.’
‘Er lag niets anders.’
Walter begint te draaien op de vloer en puft zacht.
‘Kijk in zijn zakken,’ zegt de chef-arts met een gespannen glimlachje.
‘Waarom?’
‘Omdat het een visitatie is.’
Anders draait zich om en loopt voorzichtig naar Jurek Walter toe. Zijn ogen zijn weer helemaal dicht, maar er parelt nu zweet op zijn gerimpelde gezicht.
Met tegenzin bukt Anders zich en voelt in een zak. De spijkerstof van het overhemd spant strakker over zijn schouders en Walter bromt zacht.
In de achterzak van de broek zit een plastic kam. Trillend zoekt Anders verder in de nauwe zakken.
Er druppelt zweet van zijn neuspuntje. Hij moet hard knipperen.
Walters grote hand sluit een paar keer.
Er zit niets in zijn zakken.
Anders richt zijn blik op het pantserglas en schudt zijn hoofd. Het is onmogelijk om te zien of Brolin aan de andere kant van de deur staat. De plafondlamp in de isoleercel glinstert als een grijze zon in het glas.
Hij moet er nú uit.
Het duurt al te lang.
Anders komt overeind en haast zich naar de deur. De chef-arts staat er niet meer. Anders kijkt van vlakbij door het glas, maar ziet niks.
Jurek Walter ademt snel, als een kind dat een nachtmerrie heeft.
Anders bonst op de deur. Zijn handen ploffen haast geluidloos tegen het dikke metaal. Hij bonst opnieuw. Hij hoort niets, er gebeurt niets. Hij tikt met zijn trouwring tegen de glazen ruit als hij een schaduw ziet groeien op de muur.
De rillingen lopen langs zijn rug en over zijn armen. Met bonkend hard en stijgende adrenaline in zijn lichaam draait hij zich om. Hij ziet dat Jurek Walter langzaam rechtop komt zitten. Zijn gezicht is slap en de lichte blik staart voor zich uit. Hij bloedt nog steeds uit zijn mond en zijn lippen zien opvallend rood.
4
Anders bonkt op de zware stalen deur en roept, maar de chef-arts doet niet open. Zijn hartslag davert in zijn hoofd als hij zich omdraait naar de patiënt. Jurek Walter zit nog steeds op de vloer, knippert een paar keer naar hem en begint dan overeind te komen.
‘Het is een leugen,’ zegt Walter, waardoor er bloed over zijn kin loopt. ‘Ze beweren dat ik een monster ben, maar ik ben gewoon een mens...’
Het lukt hem niet te gaan staan, hijgend zakt hij weer op de vloer.
‘Een mens,’ mompelt hij.
Met een vermoeide beweging brengt hij een hand onder zijn overhemd, haalt een opgevouwen papier tevoorschijn en gooit het voor Anders neer.
‘De brief waar hij naar vroeg,’ zegt hij. ‘Zeven jaar vraag ik al of ik een advocaat mag spreken... Het is niet dat ik hoop dat ik eruit mag... Ik ben wie ik ben, maar ik ben nog steeds een mens...’
Anders bukt zich en reikt naar het papier zonder Walter los te laten met zijn blik. De gerimpelde man probeert opnieuw op te staan, steunt op zijn handen, zwaait licht, maar slaagt er wel in een voet op de grond te zetten.
Anders raapt het papier op van de grond, loopt achteruit en hoort eindelijk een rinkelend geluid als een sleutel in het slot van de deur wordt gestoken. Hij draait zich om, staart door het pantserglas en voelt zijn benen trillen.
‘Je had me geen overdosis moeten geven,’ mompelt Walter.
Anders draait zich niet om, maar weet toch dat Jurek Walter rechtop staat en naar hem kijkt.
Het pantserglas in de deur is net een stuk troebel ijs. Het is niet te zien wie er aan de andere kant staat en de sleutel in het slot omdraait.
‘Doe open, doe open,’ fluistert hij en hij hoort de ademhaling achter zijn rug.
De deur glijdt open en Anders struikelt de isoleercel uit. Hij tuimelt recht tegen de betonnen gangwand en hoort de zware dreun als de deur wordt gesloten en het ratelen als het solide mechanisme van het slot reageert op de draaiing van de sleutel.
Hijgend leunt hij tegen de koele muur, draait zich om en ziet dat niet de chef-arts hem gered heeft, maar de jonge vrouw met de gepiercete wangen.
‘Ik snap niet wat er is gebeurd,’ zegt ze. ‘Roland moet onwel zijn geworden of zo, hij is altijd zo ongelofelijk precies op de veiligheid.’
‘Ik zal met hem gaan praten...’
‘Misschien is hij ziek geworden... volgens mij heeft hij diabetes.’