‘Nu kan ik weer gelukkig worden,’ fluistert Reidar, en hij aait over het hoofd van zijn zoon.
38
Disa is eindelijk terug in Stockholm. Ze wacht in zijn topappartement aan Wallingatan 31. Joona is onderweg naar huis nadat hij tarbot heeft gekocht die hij van plan is te bakken en er zelfgemaakte remouladesaus bij te serveren.
Er ligt een paar decimeter sneeuw op de stoep langs de hekjes waar niemand heeft gelopen. Alle lichten van de stad schijnen als wazige lantaarns.
Als hij langs de Kammakargatan loopt, hoort hij verderop opgewonden stemmen. Dit is een donker deel van de stad. Sneeuwwallen en rijen geparkeerde auto’s werpen schaduwen. Trieste achtergevels met vegen van smeltwater.
‘Ik moet mijn geld hebben,’ schreeuwt een man met ruwe stem.
In de verte zijn twee gedaanten te zien. Ze bewegen zich langzaam voor de reling naar de Dalatrap. Joona loopt rechtdoor.
Twee hijgende mannen met een in elkaar gedoken lichaamshouding staren elkaar aan, dronken en kwaad. De een draagt een geruit gewatteerd jack en een bontmuts. Hij houdt een glanzend mesje in zijn hand.
‘Godvergeten strontzuiger,’ reutelt hij. ‘Rottige kleine...’
De ander, met een volle baard en een zwarte overjas met gebarsten naden op de schouders zwaait met een lege wijnfles voor zich.
‘Ik wil mijn geld met rente hebben,’ zegt de baardmans.
‘Kiskoa korkoa,’ antwoordt de ander en hij spuugt bloed in de sneeuw.
Een forse vrouw van een jaar of zestig leunt tegen de blauwe plastic bak met strooizand voor op de trap. De gloeiende punt van haar sigaret wipt op en neer en verlicht haar pafferige gezicht.
De man met de fles loopt achteruit tot onder de grote boom met besneeuwde takken. De ander waggelt achter hem aan. Het lemmet glinstert even als hij ermee uithaalt. De baardmans verplaatst zich naar achteren, haalt uit met de fles en raakt de ander hoog op zijn hoofd. De fles gaat aan diggelen en groene scherven stuiven rondom de bontmuts. Joona heeft de impuls om naar zijn pistool te grijpen, hoewel hij weet dat het in de wapenkast ligt.
De man met het mes wankelt, maar valt niet. De ander houdt het puntige overblijfsel van de fles voor zich uit.
Iemand schreeuwt. Joona rent over sneeuwwallen en ijsklompen van de afvoerpijpen.
De bebaarde man glijdt uit en valt op zijn rug. Hij tast met zijn hand over de stalen leuning van de trap.
‘Mijn geld,’ herhaalt hij en hij hoest.
Joona veegt sneeuw van een geparkeerde auto bij elkaar en kneedt er een bal van.
De man met het geruite jack wankelt en loopt op de liggende man met het mes af.
‘Ik zal je buik opensnijden en het geld erin stoppen...’
Joona gooit en raakt de man met het mes in zijn nek. Er klinkt een droge bons als de sneeuw alle kanten op schiet.
‘Perkele,’ zegt de man in verwarring gebracht en hij draait zich om.
‘Sneeuwballengevecht, jongens!’ roept Joona en hij kneedt een nieuwe bal.
De man met het mes kijkt hem aan en er begint iets te gloeien in zijn troebele blik.
Joona gooit en raakt de liggende man midden op zijn borst, zodat de sneeuw in zijn bebaarde gezicht spat.
De man met het mes kijkt op hem neer en lacht met leedvermaak: ‘Lumiukko.’
De liggende man gooit losse sneeuw naar de ander. Die loopt achteruit, stopt zijn mes weg en maakt een sneeuwbal. De baardmans staat wankel op en houdt zich vast aan de reling.
‘Hier ben ik goed in,’ mompelt hij, terwijl hij een sneeuwbal kneedt.
De man met het geruite jack richt op de ander, maar draait zich opeens om en gooit een sneeuwbal die Joona op de schouder raakt.
Een paar minuten vliegen er sneeuwballen alle kanten op. Joona glijdt uit en valt. De baardmans verliest zijn muts en de ander rent erheen en vult hem met sneeuw.
De vrouw klapt in haar handen en krijgt een sneeuwbal tegen haar voorhoofd die als een witte buil blijft plakken. De baardmans schatert en gaat midden in een stapel oude kerstbomen zitten. De man met het geruite jack trapt wat sneeuw tegen hem aan, maar heeft de puf niet daarmee door te gaan. Hij hijgt en richt zijn blik op Joona.
‘Waar kwam jij nou vandaan, man?’ vraagt hij.
‘Rijksrecherche,’ antwoordt Joona en hij klopt sneeuw van zijn kleren.
‘Politie?’
‘Jullie hebben mijn kind afgepakt,’ mompelt de vrouw.
Joona raapt de bontmuts op, klopt de sneeuw eruit en geeft hem aan de man met het geruite jack.
‘Bedankt.’
‘Ik heb een vallende ster gezien,’ gaat de beschonken vrouw verder en kijkt Joona in de ogen. ‘Die heb ik gezien toen ik zeven was... en ik wens dat je zal branden in de hel en zal schreeuwen als...’
‘Hou je kop,’ reutelt de man met het geruite jack. ‘Ik ben blij dat ik mijn mes niet in mijn broertje heb gestoken en...’
‘Ik moet mijn geld hebben,’ roept de ander glimlachend.