32
Mikael Kohler-Frost is van de behandelkamer op de spoedeisende hulp overgeplaatst naar afdeling 66 voor acute en chronische infectieziekten.
Een arts met een vermoeid maar sympathiek gezicht stelt zich voor als Irma Goodwin en volgt Joona Linna over het glanzende linoleum. Het licht schittert even in een ingelijste litho.
‘Zijn algemene gezondheidstoestand was erg slecht,’ legt ze uit terwijl ze door het gebouw lopen. ‘Hij is ondervoed en heeft longontsteking. Het laboratorium heeft het antigeen voor legionella in zijn urine ontdekt en...’
‘De veteranenziekte?’
Joona blijft staan in de gang en haalt een hand door zijn warrige haar. De arts ziet dat zijn ogen intens grijs zijn geworden, bijna als geborsteld zilver, en ze haast zich hem ervan te verzekeren dat de ziekte niet besmettelijk is.
‘De ziekte houdt verband met specifieke plaatsen met...’
‘Ik weet het,’ antwoordt Joona, en ze lopen verder.
Hij weet dat de man die dood in de plastic ton was gevonden de veteranenziekte had. Om de ziekte te krijgen, moet je je op een plaats bevinden met besmet water. Het is heel ongebruikelijk om hier in Zweden besmet te raken. De legionellabacterie groeit in vijvers, watertanks en leidingen met te lage temperaturen.
‘Maar hij komt er weer bovenop?’ vraagt Joona.
‘Dat denk ik wel, ik heb meteen macroliden laten toevoegen,’ antwoordt ze terwijl ze de lange commissaris probeert bij te benen.
‘En dat helpt?’
‘Het duurt een paar dagen – hij heeft nog steeds hoge koorts en er bestaat een risico op septische embolieën,’ zegt ze. Ze doet een deur open, maakt een uitnodigend gebaar en loopt met hem mee naar de patiënt.
Daglicht valt door het zakje aan de infuusstandaard heen en doet de inhoud oplichten. In het bed ligt een magere en heel bleke man met gesloten ogen die manisch mompelt: ‘Nee, nee, nee... nee, nee, nee, nee...’
Zijn kin trilt en de zweetdruppels op zijn voorhoofd vormen stroompjes. Er zit een verpleegkundige naast hem, ze houdt zijn linkerhand vast en haalt zorgvuldig kleine stukjes glas uit een wond.
‘Heeft hij iets gezegd?’ vraagt Joona.
‘Hij heeft wel wat geijld, het is niet makkelijk te verstaan wat hij zegt,’ antwoordt de verpleegkundige, en ze tapet een kompres vast over de wond in zijn hand.
Ze verlaat de kamer en Joona loopt behoedzaam naar de patiënt toe. Hij neemt zijn vermagerde gelaat op en herkent moeiteloos het kindergezicht dat hij zo vaak op foto’s heeft bestudeerd. De bekoorlijke mond met de geprononceerde bovenlip en de lange, donkere wimpers. Joona herinnert zich de laatste foto van Mikael. Daarop was hij tien jaar en zat hij met zijn pony voor zijn ogen en een geamuseerd glimlachje om zijn lippen achter de computer.
De jonge man in het ziekenhuisbed hoest vermoeid, ademt hortend en stotend met gesloten ogen en fluistert dan voor zich uit: ‘Nee, nee, nee...’
Het is zonder twijfel Mikael Kohler-Frost die in het bed voor hem ligt.
‘Je bent nu veilig, Mikael,’ zegt Joona.
Irma Goodwin staat zwijgend vlak achter hem en kijkt naar het uitgemergelde lichaam in het bed.
‘Ik wil niet, ik wil niet.’
Hij schudt zijn hoofd en alle spieren in zijn lichaam schokken en spannen zich. De vloeistof in het slangetje van het infuus kleurt rood van het bloed. Hij trilt en begint zacht te kermen.
‘Ik heet Joona Linna, ik ben commissaris en ik was een van de mensen die naar je hebben gezocht toen je niet thuiskwam.’
Mikael opent zijn ogen een fractie, maar lijkt eerst niets te zien; hij knippert een paar keer en tuurt naar Joona.
‘Jullie denken dat ik leef...’
Hij hoest en ligt dan hijgend naar Joona te kijken.
‘Waar ben je geweest, Mikael?’
‘Ik weet het niet, ik weet het echt niet, ik weet niets, ik weet niet waar ik ben, ik weet niets over...’
‘Je bent in het Söder-ziekenhuis in Stockholm,’ zegt Joona.
‘Is de deur op slot? Is ie op slot?’
‘Mikael, ik moet echt weten waar je geweest bent.’
‘Ik snap niet wat je zegt,’ fluistert hij.
‘Ik moet echt weten...’
‘Wat doen jullie verdomme met me?’ vraagt hij met vertwijfeling in zijn stem en hij begint te huilen.
‘Ik geef hem iets kalmerends,’ zegt de arts en ze loopt de kamer uit.
‘Je bent nu veilig,’ vertelt Joona. ‘En iedereen hier probeert je te helpen en...’
‘Ik wil het niet, ik wil niet, ik kan er niet tegen...’
Hij schudt zijn hoofd en probeert met vermoeide vingers het slangetje in de holte van zijn elleboog weg te halen.
‘Waar ben je al die tijd geweest, Mikael? Waar heb je gewoond? Heb je je verborgen gehouden? Was je opgesloten of...’
‘Ik weet het niet, ik snap niet wat je zegt.’