Joona staarde naar de onbeweeglijke gedaante tussen de boomstammen. Hij voelde het gewicht van zijn halfautomatische pistool, voelde zijn vingers afkoelen door de lucht en hoorde Samuels adem naast zich.
De situatie begon bijna absurd te voelen toen de man plotseling een stap naar voren deed.
Ze zagen dat hij een tas in zijn hand hield.
Achteraf was het moeilijk te zeggen waardoor ze allebei wisten dat ze de man die ze zochten hadden gevonden.
De man glimlachte alleen maar stil naar het raam van Roseanna’s slaapkamer en verdween daarna tussen de struiken.
De sneeuw die op het gras lag knerpte licht onder hun zolen toen ze achter hem aan slopen. Ze volgden de verse voetsporen dwars door het slapende loofbos en kwamen na een tijdje bij een oude spoorbaan.
Rechts in de verte konden ze de gestalte over de rails zien lopen. Hij passeerde een hoogspanningsmast, liep door de kruisende schaduwen van het vakwerk.
De oude spoorbaan werd nog steeds gebruikt voor goederenverkeer en liep van de haven Värtahamn door het hele bos Lill-Jansskogen.
Joona en Samuel volgden hem door de diepe sneeuw onder aan de spoordijk om niet gezien te worden.
De spoorbaan ging onder een viaduct door en verdween in het grote bos. Alles was daar meteen weer veel stiller en donkerder.
De zwarte bomen stonden dicht op elkaar met hun besneeuwde takken.
Zwijgend beenden Joona en Samuel door om hem niet kwijt te raken.
Toen ze bij het moeras van Uggleviken de bocht om kwamen, zagen ze dat de rechte spoorbaan verlaten was.
De man was ergens van het spoor afgeslagen, het bos in.
Ze liepen de spoordijk op, keken het witte bos in en begonnen terug te lopen. Het had de afgelopen dagen gesneeuwd en het terrein was praktisch ongerept.
Toen zagen ze de voetsporen die ze eerder hadden gemist. De tengere man had de rails verlaten en was recht het bos in gelopen. De grond onder het sneeuwdek was nat en de sporen van zijn schoenen waren donker gekleurd. Tien minuten geleden waren ze nog wit geweest en onmogelijk te zien in het zwakke licht, maar nu waren ze donker als lood.
Ze volgden de sporen het bos in, richting het grote reservoir. Het was bijna zwart tussen de bomen.
Drie keer kruisten de lichte sporen van een haas de baggerende sporen van de man.
Een poosje was het zo donker dat ze dachten dat ze hem opnieuw kwijt waren. Ze bleven staan, zagen de sporen weer en haastten zich verder.
Plotseling hoorden ze lichte, klagende geluiden. Het klonk als een dier dat jankte, het leek op niets wat Joona en Samuel ooit hadden gehoord. Ze volgden de voetsporen en kwamen dichter bij het geluid.
Wat ze toen tussen de boomstammen zagen, leek op een scène uit een groteske, middeleeuwse sage. De man die ze achtervolgd hadden, stond voor een ondiep graf. De grond om hem heen was donker van opgegraven aarde. Een magere en vuile vrouw probeerde voortdurend uit de kist te komen, ze worstelde huilend om over de rand van de kist heen te klimmen. Maar telkens als ze omhoogkwam, duwde de man haar weer omlaag.
Een paar seconden lang stonden Joona en Samuel alleen maar te staren voordat ze hun wapens ontgrendelden en op de man af stoven.
De man was ongewapend en Joona wist dat hij op zijn benen moest richten, maar toch richtte hij het wapen op zijn hart.
Ze renden over de vuile sneeuw, werkten de man op zijn buik tegen de grond, klemden zijn armen en benen vast.
Samuel stond hijgend met het pistool op hem gericht terwijl hij de alarmcentrale belde.
Joona hoorde de tranen in zijn stem.
Ze hadden een tot dan toe onbekende seriemoordenaar gegrepen.
Zijn naam was Jurek Walter.
Joona hielp de vrouw voorzichtig uit de kist en probeerde haar te kalmeren. Ze lag op de grond te hijgen. Toen Joona vertelde dat er hulp onderweg was, zag hij een beweging tussen de bomen. Iets groots dat vluchtte, een tak knapte, dennentakken zwiepten en sneeuw viel neer als stof.
Misschien was het een ree.
Joona begreep later dat het de handlanger van Jurek Walter moest zijn geweest, maar op dat moment waren ze er uitsluitend op gericht de vrouw te redden en de man over te brengen naar het huis van bewaring.
Het bleek dat de vrouw bijna twee jaar in de kist had gelegen. Jurek Walter moest haar geregeld van voedsel en water hebben voorzien en het graf daarna weer hebben bedekt.
De vrouw was blind geworden en was sterk ondervoed, haar spieren waren geatrofieerd, de doorligwonden hadden haar misvormd, haar handen en voeten vertoonden koudeletsel.
Eerst dacht men dat ze alleen getraumatiseerd was, maar later bleek ook dat ze zwaar hersenletsel had opgelopen.
24
Joona deed de deur heel zorgvuldig op slot toen hij om half vijf ’s ochtends thuiskwam. Met zijn hart bonkend van angst verplaatste hij het warme, zweterige lichaam van Lumi wat naar het midden van het bed voor hij met zijn arm om haar en Summa heen ging liggen. Hij wist dat hij niet zou kunnen slapen, maar hij wilde heel graag bij zijn gezin liggen.