Home>>read Slaap free online

Slaap(127)

By:Lars Kepler


Joona weet ineens dat alles waar hij bang voor is vannacht als een vuurstorm zal oplaaien.

Dat gebeurt van het ene moment op het andere.

Disa is alleen in haar auto onderweg naar het haventerrein Frihamnen.

Joona voelt zijn hart tegen de holster bonzen. De sneeuw slaat tegen de autoruit.

Hij rijdt nu heel snel en denkt eraan dat Disa’s baas belde met het verzoek naar een vondst te komen kijken. Samuels vrouw Rebecka kreeg een telefoontje van de timmerman om eerder naar het zomerhuisje te komen dan was afgesproken.

In de brief die Susanne Hjälm aan Jurek Walter heeft gegeven moet de Zandman over Disa hebben verteld. Zijn handen trillen als hij Disa’s naam in zijn mobiel markeert en haar nogmaals belt. Hij hoort het signaal overgaan en voelt het zweet over zijn rug lopen.

Ze neemt niet op. Joona draait scherp de Karlavägen in en rijdt zo hard hij maar kan.

Het heeft vast niks te betekenen, probeert hij zichzelf voor te houden. Hij moet Disa gewoon zien te bereiken en tegen haar zeggen dat ze om moet keren. Hij moet haar ergens verborgen houden tot Walter weer opgepakt is.

De auto glijdt weg in de bruine smurrie op het asfalt en een vrachtwagen moet abrupt voor hem uitwijken. Hij belt weer, maar krijgt geen gehoor.

Zo snel als mogelijk rijdt hij langs het park Humlegården. De weg is omzoomd door vuile sneeuwwallen en de straatverlichting glanst in het natte asfalt.

Weer belt hij Disa.

De verkeerslichten springen op rood, maar Joona slaat rechts af de Valhallavägen in. Een betonwagen wijkt voor hem uit en een rode personenauto remt met gierende banden. Er klinkt een langgerekt getoeter als Disa plotseling opneemt.





162


Disa rijdt voorzichtig over de roestige spoorrails en dan het grote haventerrein voor veerdiensten en goederenoverslag op. De donkere hemel hangt laag en zit vol wervelende sneeuw.

Geel schijnsel van een hangende straatlantaarn schommelt boven een hangarachtig gebouw.

Mensen lopen met hun neus naar de grond om geen sneeuw in hun ogen te krijgen, om zich tegen de kou te beschermen. Door de sneeuwstorm heen ziet ze in de verte vaag de grote veerboot uit Tallinn, droomachtig verlicht en wazig.

Disa slaat rechts af, weg van het licht van de Bananencompagnie, rijdt langs de lage bedrijfspanden en kijkt turend de duisternis in.

Vrachtwagens rijden de veerboot naar Sint-Petersburg op.

Een groep havenarbeiders staat op een lege parkeerplaats te roken. Duisternis en sneeuw temperen en isoleren de wereld rondom het groepje.

Disa rijdt langs pakhuis 5 en de hekken door, de containerterminal op. Elke container is zo groot als een zomerhuisje en kan meer dan dertig ton wegen. Ze staan op elkaar gestapeld, tot misschien wel vijftien meter hoog.

Een plastic zak is een speelbal van de wind. Het ijs van de bevroren plassen kraakt onder haar banden.

De opgestapelde containers vormen een netwerk van gangen voor de enorme trucks en terminaltractors. Disa rijdt rechtdoor een gang in die merkwaardig smal aandoet doordat de containerwanden aan weerszijden zo hoog zijn. Ze ziet aan de sporen in de donkere sneeuw dat er onlangs een andere auto heeft gereden. Zo’n vijftig meter verderop opent de gang zich naar de aanlegplaatsen toe. De enorme olietanks van Loudden doemen vaag op achter de kranen die containers aan boord van een schip laden.

Waarschijnlijk staat de man met het bordspel daar ergens op haar te wachten.

Sneeuw waait tegen de voorruit, ze remt af, zet de ruitenwissers aan en veegt de fijne sneeuw weg.

Verderop is een grote, schorpioenachtige machine in een zijgang gestopt: roerloos zweeft een rode container vlak boven de grond.

Er zit niemand in de stuurcabine en de banden raken snel bedekt door sneeuw.

Ze schrikt een beetje als haar telefoon ineens gaat en glimlacht bij zichzelf als ze opneemt: ‘Jij moest slapen,’ zegt ze opgewekt.

‘Vertel waar je nu bent,’ zegt Joona indringend.

‘In de auto onderweg naar...’

‘Ik wil dat je die afspraak laat zitten en meteen terugkomt.’

‘Wat is er gebeurd?’

‘Jurek Walter is ontsnapt uit de beveiligde eenheid.’

‘Wat zeg je?’

‘Ik wil dat je onmiddellijk naar huis gaat.’

Het dimlicht vormt een aquarium vol fonkelende, wervelende sneeuw voor de auto. Ze gaat nog langzamer rijden, kijkt naar de rode container die de machine in zijn klauwen houdt en leest: ‘Hamburg Süd...’

‘Je moet naar me luisteren,’ zegt Joona. ‘Keer om en rij terug naar huis.’

‘Oké, doe ik.’

Hij wacht en luistert naar haar door zijn telefoon.

‘Ben je gekeerd?’

‘Dat gaat hier niet... Ik moet eerst een goede plek vinden,’ zegt ze zacht, als ze ineens iets vreemds ziet.

‘Disa, ik begrijp dat ik misschien een beetje...’

‘Wacht,’ valt ze hem in de rede.