Het eerste huis mist een deur. De sneeuw is een meter of wat naar binnen gewaaid op de zwart geschilderde houten vloer. Het schijnsel van de zaklamp beweegt snel over oude bierblikjes, vieze dekens, condooms en latex handschoenen.
Hij ploegt verder door diepere sneeuw, gaat van deur tot deur en kijkt door de gebarsten of ingeslagen ruiten naar binnen. De oude gastarbeiderswoningen staan al jaren leeg. Ze zijn allemaal smerig en verlaten. Op sommige plekken is het dak ingestort en ontbreken er hele muren.
Hij houdt zijn pas in als hij ziet dat het voorlaatste huis hele ramen heeft. Tegen de gevel ligt een oud winkelwagentje.
Aan één kant van het huis is een erg steile afgrond naar de bodem van de groeve.
Joona doet zijn zaklantaarn uit, nadert behoedzaam, bereikt de gevel, blijft staan en luistert even voor hij de zaklamp weer aanknipt.
Het enige geluid is dat van de wind over de daken.
Verderop ziet hij vaag de contouren van het laatste huis. Het lijkt niet meer dan een besneeuwde ruïne.
Hij loopt naar het raam en schijnt door de vuile ruit naar binnen. Het schijnsel speelt langzaam over een aangekoekte kookplaat die is aangesloten op een autoaccu, een smal bed met een paar grove paardendekens, een radio met glanzende antenne, waterjerrycans en een stuk of tien conservenblikken.
Als hij bij de deur komt, ziet hij een bijna verdwenen 4 in de linkerbovenhoek.
Dit zou weleens gastarbeiderswoning nummer 4 kunnen zijn waar Nikita Karpin het over had.
Joona drukt voorzichtig de deurkruk naar beneden, de deur glijdt open, hij gaat naar binnen en sluit de deur achter zich. Het ruikt naar oude, vochtige lappen stof. Op een kale boekenplank ligt een bijbel. De woning bestaat uit een enkele kamer, met een raam en een deur.
Joona beseft dat hij op dit moment van buitenaf volledig zichtbaar is.
De houten vloer kraakt onder zijn gewicht.
Hij schijnt over de muren, waartegen boeken met vochtvlekken liggen opgestapeld. In een hoek wordt het licht van de zaklamp weerkaatst.
Hij loopt erheen en ziet dat er honderden glazen flesjes in rijen op de grond staan.
Donkere flesjes met rubber membraan.
Ze bevatten Sevofluraan, een zeer effectief narcosemiddel.
Joona pakt zijn mobiel, belt de alarmcentrale en verzoekt politie en ambulance hierheen te sturen.
Het is weer stil, het enige geluid komt van zijn eigen ademhaling en de krakende vloer.
Plotseling ziet hij vanuit zijn ooghoek een beweging buiten, hij trekt zijn Colt Combat en ontgrendelt het bliksemsnel.
Hier is niets, alleen losse sneeuw die van het dak waait.
Hij laat zijn pistool weer zakken.
Tegen de wand bij het bed zit een vergeeld krantenknipsel van de eerste man in de ruimte, de ruimte-Rus, zoals hij door de journalist van de Expressen wordt genoemd.
Hier heeft de vader zich van het leven beroofd.
Joona denkt net dat hij de andere huizen ook moet doorzoeken, als hij ineens het luik ziet. Er zit een groot luik in de houten vloer. Het is duidelijk zichtbaar onder een vuil voddenkleedje.
Hij gaat voorzichtig met zijn oor tegen het luik liggen, maar er klinkt geen geluid van beneden.
Hij kijkt naar het raam, trekt dan het kleedje weg en klapt het zware houten luik open.
Uit het donker stijgt een stoffige lucht van zand op.
Hij bukt zich, schijnt met zijn zaklamp in de opening en ziet een steile betonnen trap.
152
Het zand op de traptreden knarst onder Joona’s schoenen als hij in het donker naar beneden loopt. Hij telt negentien treden en komt in een tamelijk grote ruimte van beton. Het schijnsel van de zaklamp fladdert over de muren en het plafond. Ergens in het midden staat een krukje en tegen de wand zit een stuk spaanplaat met wat punaises en een lege insteekhoes.
Joona beseft dat hij zich in een van de vele schuilkelders bevindt die tijdens de Koude Oorlog in Zweden zijn gebouwd.
Er heerst hier een merkwaardige stilte.
De ruimte maakt een kleine hoek en helemaal onder de trap ziet hij een stevige deur.
Hier moet het zijn.
Joona zekert zijn pistool en stopt het terug in de holster om zijn handen vrij te hebben. De stalen deur heeft grendels die mechanisch gesloten worden door een draaiwiel, een soort rad midden op de deur.
Hij draait het wiel tegen de klok in en het dreunt in het metaal als de grove grendels uit de cilinders glijden.
De deur is zwaar om open te trekken, het metaal is vijftien centimeter dik.
Hij schijnt de schuilkelder in en ziet een vuil matras op de vloer, een bank en een kraan in de muur.
Er is niemand.
Het stinkt naar oude urine.
Hij schijnt weer op de bank en nadert behoedzaam. Luistert en loopt verder.
Misschien verstopt ze zich.
Plotseling bekruipt hem het gevoel dat hij wordt gevolgd. Hij zou ingesloten kunnen worden in dezelfde kamer als het meisje. Hij draait zich om en ziet op hetzelfde moment dat de zware deur bezig is dicht te vallen. Het tikt in de stevige scharnieren. Hij reageert onmiddellijk, stuift naar de deur en steekt de zaklamp in de spleet. De lamp wordt met een krakend geluid fijn gedrukt en het glas barst.