Home>>read Schaduwland free online

Schaduwland(96)

By:Alyson Noel


Ik zie Damen het water in lopen met zijn surfplank onder zijn arm. Zijn lichaam is zo gebruind en afgetraind dat Rembrandt er tranen van in zijn ogen zou krijgen. Hij glijdt door het water als een warm mes door boter; vloeiend, soepel, alsof de zee voor hem opzij gaat.

Ik open mijn mond en wil iets zeggen, ik wil zijn naam roepen en hem naar me toe halen. Maar net als ik dat wil doen, vang ik zijn blik op en ik zie wat hij ziet: mij met natte plukken haar, mijn shirt drijfnat en plakkend tegen mijn lichaam – alsof ik op een heerlijke zonnige dag de grootste lol heb in het water. Met Judes gespierde, bruine armen stevig om me heen.

Ik maak me los, maar het is te laat. Damen heeft me al gezien.

Hij is alweer teruggegaan.

Ik blijf leeg en happend naar adem achter als ik hem zie vertrekken.

Geen tulpen, geen telepathisch berichtje. Hij laat slechts een droevig, leeg gevoel achter.





Achtendertig

Jude komt achter me aan het water uit en volgt me het strand op. Hij roept me en probeert me bij te houden, maar uiteindelijk geeft hij het op als ik de straat oversteek en doorloop naar de winkel waar Haven tegenwoordig werkt.

Ik moet met iemand praten, ik heb iemand nodig. Ik wil mijn verhaal kwijt, die last moet van mijn schouders. De gevolgen interesseren me niet.

Het gewicht van mijn druipend natte spijkerbroek voel ik niet eens. Mijn shirt plakt tegen mijn huid en toch denk ik er niet aan droge kleren te manifesteren tot ik bij de winkel aankom en Roman zie staan.

‘Sorry, schat. Geen schoenen, geen service.’ Hij grijnst vals. ‘Al moet ik toegeven dat ik wel kan genieten van dit uitzicht.’

Ik volg zijn blik naar mijn borsten en sla er meteen een arm voor als ik besef dat hij door mijn shirt heen kan kijken nu het nat is.

‘Ik moet met Haven praten.’ Ik wil me langs hem duwen, maar hij blokkeert mijn pad.

‘Ever, alsjeblieft. Dit is een nette winkel. Kom maar terug als je jezelf een beetje gefatsoeneerd hebt.’

Over zijn schouder werp ik een blik naar binnen. Ik zie een vrij grote ruimte die vol staat met allerlei spullen; de geest in de fles zou zich hier thuis voelen. Aan de dakspanten hangen kristallen kroonluchters, aan de muur zie ik kandelaars en ingelijste olieverfschilderijen en op de vloer liggen kleurrijke, geweven tapijten over elkaar heen. Antieke meubels staan kriskras verdeeld over de winkel, vlak naast vele rekken vintagekleding en grote vitrinekasten vol prullen en sieraden.

‘Vertel me nou maar gewoon of ze er is of niet.’ Ik kijk hem kwaad aan en mijn geduld raakt nog sneller op als ik die domme grijns weer zie verschijnen. Ik probeer me te concentreren op Havens energieveld, maar dat lukt niet. Waarschijnlijk blokkeert Roman me.

‘Misschien wel, misschien ook niet. Wie zal het zeggen?’ Hij steekt een hand in zijn zak en haalt een pakje sigaretten tevoorschijn. Hij biedt me er een aan. Ik rol met mijn ogen en trek mijn neus op. Hij houdt zijn aansteker bij het uiteinde en knijpt zijn ogen bijna dicht. Nadat hij diep inhaleert en weer uitademt, zegt hij: ‘Godsamme, Ever, doe eens iets geks! Onsterfelijkheid is aan jou echt niet besteed!’

Druk wuif ik de rookpluim bij me vandaan terwijl ik hem fronsend aankijk. ‘Wie is de eigenaar van deze winkel?’ Ik bedenk me dat ik deze zaak nooit echt eerder heb opgemerkt en nu ben ik nieuwsgierig wat hij ermee te maken heeft.

Langzaam neemt hij een trekje. Met zijn ogen toegeknepen en katachtig bekijkt hij me rustig van top tot teen voor hij antwoord geeft. ‘Je denkt dat ik een grapje maak, maar ik meen het. Geen enkele onsterfelijke met een greintje zelfrespect zou ooit zo over straat durven.’ Hij zwaait met zijn vinger naar me. ‘En toch... je mag het shirt van mij zo houden. Als je je wat de rest betreft maar wel even omkleedt.’ Hij loert naar me en grijnst als een roofdier dat zijn prooi in het vizier heeft.

‘Wie is de eigenaar van deze winkel?’ herhaal ik. Ik kijk nog eens naar binnen en krijg opeens een ingeving. Dit is niet zomaar een winkel vol oude zooi. Dit zijn Romans eigendommen, zijn persoonlijke spullen. Alles wat hij verzameld heeft in de afgelopen zeshonderd jaar. Hij heeft ze zorgvuldig verdeeld en verkocht op precies het goede moment – als antiquair.

Hij puft de rook nu in ringen uit en kijkt me aan. ‘Een vriend van me. Niet dat dat jouw zaken zijn.’

Ik weet wel beter. Dit is zijn winkel. Hij is Havens baas, hij betaalt haar salaris. Maar hij hoeft niet te weten dat ik hem doorheb. ‘Ach, je hebt een vriendje gemaakt. Wat sneu voor hem.’

‘O, ik heb genoeg vrienden.’ Hij grijnst, neemt nog een laatste, diepe trek van zijn sigaret en laat hem dan op de grond vallen voor hij hem uit stampt. ‘Ik ben niet zoals jij. Ik sluit geen mensen buiten. Ik gebruik mijn gaven niet uitsluitend voor mezelf. Ik ben een populist, Ever. Ik geef de mensen wat ze graag willen.’