‘Zegt de naam Riley je iets?’
Sprakeloos slik ik. Mijn hersenen kraken in een poging terug te denken aan alle gesprekken die ik ooit met hem heb gevoerd, op zoek naar het moment dat ik hem over haar verteld heb.
Geduldig kijkt hij me aan en hij wacht af. Ik kan alleen maar knikken als bevestiging.
‘Ze zegt dat ze je zus is – je jongere zusje.’ Hij geeft me niet eens de kans te reageren. ‘O, en ze heeft ook iemand bij zich. Of beter gezegd...’ Hij glimlacht en veegt zijn dreadlocks uit zijn gezicht alsof hij haar daardoor beter kan zien. ‘Beter gezegd, iets... het is een hond, een blonde...’
‘... labrador,’ maak ik met tegenzin af. ‘Onze hond...’
‘Butterball,’ zegt hij knikkend.
‘Cup. Butter-cup.’ Ik vraag me af hoe hij die naam fout kan zeggen als hij nu echt met Riley communiceert.
Hij gaat verder, knikkend. ‘Ze zegt dat ze niet lang kan blijven omdat ze het de laatste tijd behoorlijk druk heeft. Maar ze wil dat je weet dat ze bij je is – vaker dan je denkt.’
‘O, ja?’ Ik sla mijn armen over elkaar en leun naar achteren tegen de stoelleuning. ‘Waarom laat ze zich dan niet gewoon zien?’ Ik frons mijn wenkbrauwen en vergeet mijn belofte hier niet over te praten. In plaats daarvan borrelt alle frustratie nu naar boven. ‘Waarom doet ze dan niks waardoor ik weet dat ze er is?’
Met een halve grijns en een lichte beweging van zijn mondhoeken antwoordt Jude: ‘Ze laat me een dienblad zien.’ Hij wacht even en tuurt voor zich uit. ‘Met brownies. Ze wil weten of je ze lekker vond.’
Als versteend blijf ik zitten. Ik denk aan de brownies die Sabine een paar weken geleden heeft gebakken en hoe ik op het kleinste stukje mijn voorletter zag staan en op het grootste stuk de R van Riley – net zoals ze vroeger altijd deed toen mijn moeder ze nog maakte...
Ik richt me tot Jude, maar er komt geen geluid uit mijn dichtgeknepen keel. Ik doe mijn best te kalmeren terwijl hij verdergaat. ‘Ze wil ook weten of je de film leuk vond – de film die ze je liet zien in...’
Zomerland. Ik sluit mijn ogen en hoop de tranen tegen te houden. Zou mijn zusje met haar grote mond hem daarover durven vertellen? Maar hij haalt zijn schouders op en daar blijft het bij.
‘Zeg maar tegen haar...’ Mijn stem is zo schor en ruw dat ik mijn keel moet schrapen en opnieuw moet beginnen. ‘Zeg maar ja op alles – alles wat ze zegt. Zeg haar dat ik van haar hou... dat ik haar mis... Vraag of ze de groeten wil doen aan pap en mam. En dat ze echt een manier moet vinden waarop ik eindelijk weer met haar kan praten, want ik heb...’
‘Daar ben ik dus voor,’ merkt hij op met ingehouden, lage stem en een blik die de mijne zoekt. ‘Ze wil graag dat ik voor tussenpersoon speel, aangezien ze zelf niet met je kan praten. Althans, niet buiten je dromen. Maar ze wil dat je weet dat zij jou altijd kan horen.’
Ik kijk op en voel de scepsis terugkomen. Onze tussenpersoon? Zou Riley dat echt willen? Betekent dat dan dat ze hem vertrouwt? En zo ja, waarom? Weet zij van ons gezamenlijke verleden? En wat bedoelt ze met die dromen? De laatste keer dat ik haar in een droom zag, was het bijna een nachtmerrie. Een nachtmerrie vol vraagtekens en raadsels waar ik nog steeds niets van kan maken.
Ik kijk Jude weer aan en vraag me af of hij te vertrouwen is – hij verzint dit toch niet zomaar? Misschien heeft de tweeling hem iets verteld of heeft hij informatie over het ongeluk gevonden op internet?
‘Ze gaat nu weer weg,’ kondigt hij aan met een glimlach, terwijl hij kort zwaait naar mijn zogenaamd onzichtbare zusje. ‘Wil je nog iets tegen haar zeggen voor ze weg is?’
Ik grijp de rand van mijn stoel vast en staar naar het bureau terwijl ik mijn ademhaling onder controle probeer te krijgen. De kamer voelt opeens veel te klein, bedompt en het lijkt wel alsof de muren op me afkomen en het plafond omlaag beweegt. Ik heb geen idee of ik hem kan vertrouwen, of Riley echt hier is en het niet allemaal bedrog is.
Ik weet alleen dat ik hier weg moet.
Ik heb frisse lucht nodig.
Ik hoor nog hoe hij me naroept als ik overeind spring uit de stoel en met een rotgang naar de deur sprint. Het maakt me niet uit waar ik naartoe ga, als er maar meer ruimte is en het ver weg is. Ver van hem vandaan.
Zevenendertig
Met bonzend hart hol ik de deur uit naar het strand. Mijn hersenen draaien overuren en ik vergeet zelfs langzamer te rennen tot ik al bij het water sta. Als dit een tekenfilm was, zou je een wolk van stof en zand zien hangen boven de route die ik net heb afgelegd. Achter me kijken mensen verbaasd op, hoofdschuddend en turend en tegen zichzelf zeggend dat ze het zich verbeeld hebben. Het kan niet echt zijn. Niemand kan zo snel rennen.
Vooral niet iemand die er zo gewoon uitziet als ik.