‘Waarom ben je hier dan eigenlijk?’ Zijn stem slaat over op een manier die ik niet kan negeren. ‘Gaat het om het boek?’
Ik draai me om, nerveus en ongemakkelijk. ‘Is het zo overduidelijk?’ Ik trek mijn schouders omhoog en pers er een lachje uit.
Opgelucht zie ik dat hij ook lacht en met zijn duim over zijn schouder wijst. ‘Ga je gang, leef je uit. Ik zal Damen niet vertellen wat je uitspookt.’
Met een veelbetekenende blik wil ik hem laten weten dat die grapjes over Damen m’n neus uit komen. Maar dan zie ik dat hij het meent.
‘Sorry.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Maar het was duidelijk dat hij er niets van wil weten.’
Dat ontken ik niet, maar ik bevestig ook niets. Ik wil het met hem niet over Damen hebben. Ik loop door naar het kantoortje achter in de winkel en wil net het slot met mijn gedachten openen als ik merk dat hij me is gevolgd.
‘Eh, ik vergat dat die la op slot zit,’ mompel ik huichelachtig naar de la wijzend. Wat ben ik toch een slechte actrice. Maar ik houd het bij dit toneelspel.
Hij leunt tegen de deurpost en schenkt me een spottende blik. ‘Dat hield je de vorige keer ook niet tegen,’ zegt hij op diepe, lage toon. ‘Of de eerste keer dat ik je hier in de winkel aantrof.’
Ik slik onzeker. Als ik toegeef wat ik kan, breek ik Damens belangrijkste regel. Maar Judes woorden rusten zwaar op mijn schouders. ‘Ik... ik kan niet...’
Hij trekt een wenkbrauw op, wetend dat ik het juist wel kan.
‘Ik kan het niet als je naar me kijkt,’ zeg ik. Het heeft toch geen zin te blijven doen alsof.
‘Helpt dit?’ Hij slaat zijn handen voor zijn ogen en grijnst breed.
Ik kijk hem aan en hoop dat hij niet door zijn vingers gluurt. Dan haal ik diep adem en ik sluit mijn ogen, terwijl ik voor me zie hoe het slot open schakelt. Ik pak het boek tevoorschijn en leg het neer op het bureau terwijl hij gaat zitten. Hij houdt zijn hoofd schuin en balanceert zijn voet op zijn knie. ‘Weet je, je bent wel heel bijzonder, Ever.’
Ik bevries en mijn hand blijft in de lucht boven het boek hangen. Mijn hart klopt harder dan ooit.
‘Ik bedoel, je hebt een zeer bijzondere gave.’ Hij kijkt me met opgetrokken schouders nauwlettend aan. De kleur van zijn wangen wordt donkerder als hij verdergaat. ‘Ik heb nooit eerder iemand ontmoet die kan wat jij kunt. De manier waarop je informatie uit een boek – of zelfs van een persoon – in je opneemt. En toch...’
Ik staar naar hem met dichtgeknepen keel. Volgens mij komt er nu een onderwerp waar ik liever niet over praat.
‘Je hebt geen flauw idee wie er naast je staat, hè? Echt, letterlijk, vlak naast je.’
Ik zucht en hoop vurig dat hij nu niet een pamflet uit zijn tas pakt en tegen me begint te preken over verlossing en het Licht en weet ik wat nog meer. Maar hij gebaart slechts naar de ruimte rechts van me en knikt alsof hij iemand ziet. Als ik opzij kijk, zie ik alleen een lege ruimte.
‘Toen ik je voor het eerst in de winkel zag, dacht ik dat je hier was om mij iets te leren.’ Hij glimlacht als hij mijn gezichtsuitdrukking ziet. ‘Je weet toch wel dat toeval niet bestaat, hè? Het universum is veel te precies voor willekeurige gebeurtenissen. Je kwam hier met een reden, ook al besef je dat misschien zelf niet...’
‘Ik kwam hier voor het eerst toen Ava me meenam,’ zeg ik ongemakkelijk. Ik voel waar dit naartoe gaat en het bevalt me niets. ‘En ik kwam terug om Lina te spreken, niet jou.’
Hij knikt, maar lijkt niet onder de indruk. ‘En toch kwam je hier precies in de tijd dat Lina er niet is, waardoor je mij hebt ontmoet.’
Met mijn ogen op het boek gericht, wiebel ik heen en weer op mijn stoel. Ik wil hem niet aankijken; niet na wat hij net gezegd heeft. Niet na mijn bezoekje aan Amsterdam met Damen.
‘Ken je die uitdrukking: zodra de leerling er klaar voor is, verschijnt de leraar?’
Ik haal mijn schouders op en kijk hem vlug aan voor ik mijn blik weer laat zakken.
‘We komen precies die mensen tegen die we moeten ontmoeten zodra de tijd er rijp voor is. Ik weet zeker dat ik genoeg van jou kan leren, maar op dit moment wil ik jou iets leren. Als dat mag – als je daarvoor openstaat.’
Ik voel zijn ogen op me gericht, geconcentreerd en hevig. Niet wetend wat ik anders moet, haal ik mijn schouders maar op. Ik zie hem weer knikken en naar de plek rechts van mij kijken, dit keer met zijn hoofd schuin.
‘Er is iemand die je graag gedag wil zeggen,’ zegt hij met zijn ogen op die plek gericht. ‘Maar ze waarschuwt me nu al dat je erg sceptisch bent en ik extra hard mijn best moet doen om je te overtuigen.’
Ik staar naar hem zonder te knipperen en ik vergeet adem te halen. Als dit een geintje is... als dit een of ander flauw trucje is... dan... dan zal ik...