Ik staar naar zijn rug, de hoekige lijn van zijn schouders, de slanke, gespierde vorm. Hij gedroeg zich gisteravond inderdaad vreemd en formeel, maar nu begrijp ik waarom.
‘Zodra ik zijn ogen zag, wist ik genoeg.’ Hij draait zich naar me toe. ‘Vertel het me, Ever. Had jij niet precies hetzelfde gevoel?’
Ik slik en wil mijn hoofd afwenden – maar dat gaat niet. Dat vat hij verkeerd op, alsof ik iets achterhoud. Ik denk aan het moment waarop Jude me in mijn eentje aantrof in zijn winkel, hoe mijn hart begon te bonzen en mijn wangen gloeiden. En dat nerveuze gekriebel in mijn maag... Het ene moment was er niets aan de hand, het volgende moment was ik een nerveus wrak. En dat alleen maar omdat ik Jude aankeek, recht in die zeegroene ogen van hem...
Dat betekent toch niet...
Dat kan toch niet?
Of wel?
Ik kom nu ook overeind van de bank en loop naar Damen toe tot we nog maar een paar centimeter van elkaar af staan. Ik wil hem geruststellen, ik wil dat hij mij geruststelt. Ik wil bewijzen dat het allemaal niets om het lijf heeft.
Maar dit is Zomerland. Alle gedachten zijn energie. Dus ik vrees dat hij de mijne net heeft kunnen lezen.
‘Het is niet jouw schuld,’ herhaalt hij, maar nu met schorre stem. ‘Voel je alsjeblieft niet schuldig.’
Ik stop mijn handen in mijn zakken en duw ze zo diep mogelijk omlaag. Ik moet houvast zien te vinden in een wereld die niet meer stabiel voelt.
‘Ik wil dat je weet hoezeer het me spijt,’ begint hij. ‘Maar die woorden zijn niet genoeg. Ze maken niets goed en je verdient zoveel beter dan dat. Ik ben bang dat er maar één ding is wat ik kan doen... Er is maar één manier om dit goed te maken...’
Zijn stem slaat over. Ik til mijn hoofd op tot ik hem recht kan aankijken. We staan zo dicht bij elkaar dat de kleinste beweging genoeg is om de ruimte te laten verdwijnen.
Net als ik dat wil doen, deinst hij achteruit. Met zijn kaken op elkaar geklemd en een harde, koele blik zegt hij: ‘Ik neem afstand. Ik hou me erbuiten. Dat is het enige wat ik nog kan doen. Vanaf nu zal ik me niet meer mengen in jouw lotsbestemming. Vanaf nu beslis je helemaal zelf wat je doet en kies je je eigen weg.’
Het wordt zwart voor mijn ogen en mijn keel voelt dichtgeknepen. Bedoelt hij nou wat ik denk dat hij bedoelt?
Nee, toch?
Ik kijk naar hem zoals hij daar voor me staat – mijn perfecte zielsverwant, de grote liefde van al mijn levens, de enige persoon op wie ik kan rekenen. Mijn steun en toeverlaat... en nu verlaat hij me?
‘Ik heb het recht niet jouw leven binnen te stappen en in te grijpen zoals ik tot nu toe steeds gedaan heb. Ik heb je nooit de kans gegeven zelf te beslissen. En weet je wat het ergste is?’ Hij kijkt me aan met zoveel walging dat ik het niet lang volhoud. ‘Ik was niet eens nobel genoeg, niet eens mans genoeg, om het spelletje eerlijk te spelen.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik heb alle trucs gebruikt, alles gedaan wat ik kon verzinnen om mijn rivalen uit de weg te ruimen en buitenspel te zetten. Ik kan de afgelopen vierhonderd jaar niet meer veranderen. Ook de onsterfelijkheid die ik je opgedrongen heb, kan ik niet ongedaan maken. Maar als ik me er nu niet langer mee bemoei... hoop ik dat je toch nog een klein beetje eigen, vrije wil hebt om zelf een keuze te maken.’
‘Wat? Tussen jou en Jude?’ De laatste naam krijgt alle nadruk om de belachelijke tegenstelling duidelijk te maken. Ik lijk wel hysterisch. Maar laat het hem maar zeggen. Laat het hem vooral hardop zeggen. Niet dat voorzichtige gedoe, maar gewoon de waarheid.
Dat gebeurt niet. Hij staat daar maar met zijn vermoeide blik en de zware last op zijn schouders.
‘Er valt niets te kiezen! Zo moeilijk is het niet! Jude is mijn baas – hij heeft geen interesse in mij – en dat is totaal wederzijds!’
‘Dan zie je blijkbaar niet wat ik zie,’ gaat Damen ertegenin, alsof hij het heeft over een groot, tastbaar voorwerp dat vlak voor mijn neus staat.
‘Omdat er niks te zien valt! Snap je het nou echt niet? Ik zie alleen jou!’ Mijn handen trillen, mijn blik is niet meer helder en ik voel me zo leeg en vreselijk dat ik erbij neer kan vallen.
Na de laatste lettergreep laat Damen een speciaal licht vallen op het schilderij. Het gloeit op een manier die om aandacht schreeuwt. Hij mag dan geloven dat het o zo belangrijk is, maar ik zie alleen een meisje dat ik niet ken. Misschien heeft mijn ziel ooit in dat lichaam gezeten, maar daar woont ze nu niet meer.
Ik wil het hem uitleggen, maar ik kan geen woorden vinden. Ik heb niets beters dan een doordringend gejammer dat ik rechtstreeks naar hem toe zend. Een geluid dat ‘niet doen’ combineert met ‘alsjeblieft’ en waar geen eind aan komt.
‘Ik ga nergens heen,’ gaat hij verder alsof hij me niet hoort. ‘Ik ben dicht bij je, altijd in de buurt. Ik zal altijd weten waar je bent en je beschermen. Maar wat de rest betreft...’ Hij schudt zijn hoofd en gaat op droevige, verslagen toon verder: ‘Het spijt me, maar ik kan niet... ik ben bang dat ik niet langer...’